Door Yves Van Roosbroeck (yvesvanroosbroeckpandorabe). HTML-versie door Jan Van Roosbroeck.
BUENOS AIRES
Met een tussenstop
in Madrid vliegen Mario, Bock en ik naar Buenos Aires, Argentinië.
We hebben zo’n 11 uurtjes de tijd om de stad te bezoeken. Een taxichauffeur
biedt ons een rondrit door de stad aan. Dit lijkt ons de meest efficiënte
manier om Buenos Aires in zo’n korte tijd te verkennen.
Buenos Aires wil zoveel
zeggen als ‘goede lucht’ of ‘goede wind’. Dagelijks produceren uitlaatgassen
hopen smog en op het eerste zicht lijkt de naam dus ongepast. Omdat
de stad omgeven is door weidse vlakten en niet door bergen, blaast vooral
‘s nachts de ‘goede wind’ alle smog weg en is er elke morgen weer frisse
lucht. Andere grootsteden in de omgeving zoals La Paz of Santiago
zijn omgeven door hoge bergen en daar blijft de smog hangen.
Al gauw valt op dat
Argentiniës hoofdstad net zo goed in Europa kan liggen. Ze wordt
dan ook ‘het Parijs van Zuid-Amerika’ genoemd. De inwoners zijn blank
en de architectuur is Europees, vooral neergetekend door Franse en Italiaanse
architecten.
De antiekmarkt van
Santhelmo lijkt wat op de rommelmarkt van Heist-op-den-Berg, maar heeft
veel meer stijl. Entertainers dansen er de tango met vrijwillige
omstaanders. Buenos Aires is de geboortestad van deze vurige dans.
Op de Plaza de Mayo staat het zalmkleurige presidentsgebouw, dat naar onze
gids ons vertelt te zien is in de film ‘Evita’.
Tangodansers in Buenos Aires
La Boca is een stadsdeel
aan de haven waar vroeger de eerste Europese kolonisten zich vestigden.
Nu zijn ze er weggetrokken en bewonen andere delen van de stad. La
Boca huisvest nu de armere laag van de bevolking. We zien minder
blanken en meer mestiezen. We mogen even een kijkje nemen in ‘La
Bombonera’, het voetbalstadion van La Boca Juniors. Het is
het grootste stadion van Buenos Aires en ‘s werelds beste voetbaltalent
wordt hier opgeleid. In zijn betere dagen heeft Diego Maradona hier
ook nog gespeeld. Op het moment van ons bezoek is er geen training
aan de gang, het voetbalveld ligt er verlaten bij.
Argentinië is
de grootste rundvleesproducent en de eigen vleesconsumptie is navenant.
Ons blitsbezoek laat een halte aan een steakhouse toe en wat we eten ligt
voor de hand. Maar of het nu beter is dan bij ons ? Misschien heb
ik gewoon pech een pezig stuk te hebben. Men noemt het ‘asado de
tira’ en Bock zoekt het woord ‘tira’ op in zijn zakwoordenboekje dat de
vertaling ‘band of strook’ aangeeft. Vandaar misschien de taaiheid
van het desbetreffende stuk vlees.
Goedkoop is Argentinië
niet, de prijzen zijn zoals bij ons.
DE FRANKENSTEIN-SWITCH
Met de Boliviaanse luchtvaartmaatschappij Lloyd Aereo Boliviano vliegen we tegen de avond naar La Paz, de hoofdstad van Bolivië. Vanuit het raam zien we een gigantisch onweer dat ons blijft volgen. Spectaculair in aanblik, maar wetende dat onder de hevig flitsende wolken zich de toppen van de Andes bevinden, blijft de film ‘Alive’ gedurende heel de vlucht door mijn gedachten spelen.
Traditioneel geklede vrouw in La Paz
De luchthaven van La
Paz ligt op een dikke 4000 meter boven de zeespiegel. De lucht is
ijl en het is er koud.
We kiezen hotel Milton.
Marc Helsen heeft hier ook gelogeerd tijdens zijn Groote Trek. De
taxichauffeur probeert ons op weg naar het hotel nog naar een ander hotel
te voeren omdat hotel Milton zogezegd vol zit. Die truukjes ken ik
al en ik ben moe en lastig en ik vertel hem botweg dat hij liegt, waarna
hij beweert dat Milton duur is en dat zijn hotel goedkoper is. Ik
zeg hem dat we een duur hotel willen, want we hebben een lange reis achter
de rug. Met tegenzin zet hij ons af bij hotel Milton, waar natuurlijk
massa’s lege kamers zijn.
Volgens onze Lonely
Planet heeft hotel Milton gewone gasdouches en niet de standaard Boliviaanse
elektrische Frankenstein-Switch modellen. Op onze kamer hangt natuurlijk
wel een Frankenstein-Switch en wanneer ik vraag of men geen kamers heeft
met gasverwarmde douches, vertelt men mij dat 3 jaar geleden alle gasverwarmde
douches vervangen zijn door elektrische.
Bij deze dodelijk
uitziende apparaten is een elektrisch verwarmingselement om de douchekop
gemonteerd en dit is met blote elektrische draden verbonden met de netspanning.
Het warmt het koude water op wanneer dit door de douchekop stroomt, althans
het zou dit moeten doen en het doet het ook bij de demonstratie van de
hotelbediende. Wanneer ik echter even later in Adams kostuum naast
de douche sta, wil het water maar zelfs nog niet lauw worden. Als
ik dan de keuze heb tussen het koude water van de Frankenstein-Switch met
de kans op elektrocutie of het koude water van de kraan van de pompbak,
dan is die keuze vlug gemaakt . Het wordt dus een kattenwas aan de
pompbak.
LA PAZ
We lopen door de straten
van La Paz. Overal zijn marktjes en traditioneel geklede vrouwen
met bolhoed; ze zitten in kraampjes langs de weg met bergen groenten
en fruit. Grappig is dat tussen die bergen soms een kindje verborgen
zit. Mooie foto’s kan men hier maken, maar de bevolking is hier naar
het schijnt niet zo op gesteld en dit moeten we respecteren. En respect
heb ik direct, want we worden niet geambeteerd door opdringerige mensen.
Hier zouden de Egyptenaren nog wat van kunnen leren !
Maar onze gluiperige
fotograaf Bock met zijn telelens-kanon slaagt er toch in om onopvallend
enkele Indiaanse vrouwen te fotograferen. Die vrouwen gelijken allemaal
op elkaar en ik zeg tegen Bock dat als hij er 1 heeft, hij ze allemaal
heeft. Dit is natuurlijk overdreven. Hopelijk zijn er enkele
mooie foto’s bij.
Tijdens en vooral
na onze stadswandeling krijgen we alledrie in lichte mate last van hoogteziekte.
De symptomen zijn kortademigheid en vermoeidheid. De zon is hier
enorm krachtig en mijn klak heb ik natuurlijk weeral niet bij. Ik
zet ze wel op als we naar de McDonalds gaan en Mario koopt er ook 1 onderweg.
Alleen Bock blijft volharden zonder hoofddeksel. Wil hij misschien
een Boliviaans bolhoedje kopen ?
Na de maaltijd nemen
Bock en ik elk 2 vitaminepillen om het geschiede kwaad van de Big Mac toch
nog enigszins goed te maken. Ons lijf kan vitaminen gebruiken, zo
voelen we allebei.
In het Spaans trekken
we goed onze plan. Dankzij onze beperkte kennis van het Spaans, Bock
zijn zakwoordenboekje en het geduld van de Latino’s krijgen we tot nu toe
alles uitgelegd. Het aantal zware kemels blijft beperkt.
Wanneer Mario en Bock
naar de toeristenbureaus eens gaan luisteren wat de aanbiedingen zijn,
blijf ik in het hotel. Door het raam zie ik een Boliviaanse vrouw
zitten op de markt in de straat. Ze zit er al de hele dag als een
steen tussen een hoop rommel. Nog niks heb ik haar zien verkopen.
En zo gaat het waarschijnlijk de meeste dagen van de week. Ze heeft
er een somber gezicht op staan, lachen doet ze niet. Tegen de avond
pakt ze haar spullen bij mekaar en stopt ze in een grote witte plastieken
zak. Heimelijk hoop ik dat haar avond minder saai zal verlopen als
haar ‘werkdag’.
DE BELG UIT LIER
De hoogteziekte eist
nu nog meer zijn tol. Ik voel mij zo slecht dat ik amper mijn bed
uit kan. 2 perdolans, 1 motilium en een kop coca-thee zorgen er echter
voor dat ik een uur later paraat ben om op de bus te stappen richting Puno,
Peru aan het Titicaca-meer. Aan de busterminal moeten we nog even
wachten en buiten kijken we naar mooie tafereeltjes van de dagdagelijkse
bezigheden van de bevolking. Hier kan ik uren naar blijven kijken.
Buiten ons is er slechts
1 andere persoon die ook naar Puno wil. Het is een Belg uit Lier.
Zijn naam is Bart. Hij vertelt ons dat hij al sinds november vorig
jaar in Chili woont en er vrijwilligerswerk doet bij de ‘campesino’s’ of
de boeren. Eind deze maand loopt zijn contract af en gaat hij terug
naar België. Maar hij twijfelt. Hij heeft een Chileense
leren kennen en hij denkt na over zijn toekomst. Sinds zijn verblijf
in Zuid-Amerika zijn wij de eerste Belgen die hij tegenkomt. Nu heeft
hij 2 weken vakantie en wil zo ook nog iets meer zien van Zuid-Amerika.
Even voor de Peruviaanse
grens zijn wegblokkades. Grote delen van de baan zijn bezaaid met
stenen en de bus moet slalommen tussen de obstakels. Het is een protestactie
die al meer dan een jaar aan de gang is van de Boliviaanse bevolking tegen
hun regering. De bevolking eist dat de regering het onderwijs en
de gezondheidszorg privatiseert, maar de regering wil hier niet van weten.
Op een gegeven ogenblik zie ik dat enkele Boliviaanse jongeren een steen
naar onze bus gooien.
Ondanks de blokkades
geraken we toch in Peru. Ons derde land in 3 dagen tijd ! Als we
dit tempo aanhouden kunnen we de dertien Zuid-Amerikaanse landen allemaal
ruim 2 keer bezoeken op onze 4-weekse reis.
‘Voor de goeiekoop’
deelt Bart met mij een kamer in Puno. Na het eten gaat hij naar een
internet-café om de hoek. Wanneer hij ‘s avonds terug op de
kamer komt, vertelt hij mij dat hij een moeilijke knoop heeft doorgehakt.
In België werkte hij als psychologisch assistent in een kliniek in
Duffel. Hij mailde net met zijn baas aldaar en heeft nog een jaar
onbetaald verlof bijgenomen. Hij blijft nog een jaar langer in Chili.
Hij heeft een nieuwe thuis gevonden !
LAGO TITICACA
We maken een daguitstap naar de ‘floating islands’ op het Titicacameer. Een bootreis brengt ons op deze eilandjes die van riet gemaakt zijn. Ze drijven ‘los’ op het meer. De mannen leven uitsluitend van de visvangst. Voor de overige levensmiddelen wordt het grootste gedeelte van de vis geruild op het vasteland. De vrouwen dragen hun steentje bij door het vervaardigen van handwerkjes die ze verkopen aan de toeristen die de eilanden bezoeken. De toeristenstroom is groot en daarom geeft dit alles wel een overgecommercialiseerde indruk.
De drijvende eilanden
We varen verder naar
het eiland Taquile, dat wel een echt eiland is. Aan bepaalde kledingsstukken
van de bevolking is te zien wat de burgerlijke stand is. Een man
met een rode muts is getrouwd, met een witte muts is vrijgezel en
een binnenstebuiten getrokken muts is ‘op zoek’. De mensen zijn vriendelijk
en het is er heel rustig en landelijk. Er is duidelijk weinig stress
onder de bevolking.
We kunnen enkele mooie
foto’s maken van de mensen en de omgeving. Vanop de top van het eiland
zien we in de verte de besneeuwde bergketen van de Cordillera Real en dit
geeft ons een idee van hoever we van La Paz in Bolivië verwijderd
zitten. Mijn rugzak met vliegtickets en 100 US Dollars laat ik achter
op de boot tussen de Indianen. Ik heb helemaal niet het gevoel dat
ze niet te vertrouwen zijn. Mijn vertrouwen blijkt terecht, want
3 uur later zit alles er nog in.
DEN HENDRICKX
Ik sta alweer op met
koppijn, het moet de hoogte zijn. De voorraad perdolan is al bijna
tot de helft herleid. We rijden richting Cuzco, Peru. Een rit
van ongeveer 9 uur voert ons door de Peruviaanse altiplano. We zien
een eentonig landschap met armzalige bergdorpjes in de Andes. Wanneer
ik door het raam wat dromerig zit te staren, even voor Cuzco meen ik ergens
de woorden ‘Heist-op-den-Berg /Hulshout’ te lezen. Verward schud
ik met mijn hoofd en lees opnieuw. Het is niet de hoogte en niet
de vermoeidheid, het staat er wel degelijk en dat hier in het verre
Peru ! Ne camion van den Hendrickx met Belgische nummerplaat ! Wat in Godsnaam
komt die hier zoeken ?
In ons hotel boeken
we een 4-daagse trip naar Machu Picchu. We zullen te voet gaan over
de Inca-trail.
Cuzco is heel toeristisch,
het ontvangt de meeste toeristen in heel Peru. Vele inwoners leven
dan ook van dat toerisme en dat merken we wanneer we uit het restaurant
komen. Er vliegt 5 man op ons af : ‘Dinner sir ? Best Pizza.
Karaoke sir ? Nice beer.’ Dan nog een bedelaartje, een Indiaanse
peet met poncho’s en een taxichauffeur : ‘Where to, sir ?’ Bock merkt
nuchter op : ‘Cuzco is bedorven !’
Het weer was
vandaag slecht. Veel wolken en af en toe zelfs regen, wat zeer uitzonderlijk
is hier voor de tijd van het jaar. Uit twee verschillende bronnen
horen we dat dit slechte weer een gevolg zou zijn van de zware aardbeving
die twee weken geleden plaatsvond in het nabijgelegen stadje Arequipa.
Vreemd vind ik dit. Eerder iets voor ‘The X-files’ !
TERREMOTO IN CUZCO
We worden wakkergeschud
door een aardbeving ! Gedurende een tiental seconden davert de hele kamer.
Geen zware aardbeving, maar ongeveer toch met de kracht van de aardbeving
in België van een aantal jaren geleden. Bock slaapt nog en mist
zodoende het spektakel .
Te voet verkennen
we Cuzco. Er is een parade aan de gang rondom het centrale plein.
Een fanfare geeft de maat aan en honderden jongeren marcheren in hun uniform
over de straat. Ocharme, wat doen ze die mennekens toch aan !
Ik telefoneer naar
huis om pa en ma gerust te stellen, maar ik kan het toch niet laten om
te vertellen over die aardbeving van deze morgen.
In de bank verneemt
Mario van een Noord-Ier dat alle wegen naar La Paz afgesloten zijn en dat
geen doorgang meer mogelijk is. De opstand van de Bolivianen is weer
geëscaleerd. Zullen wij volgende week terug naar Bolivië
kunnen volgens plan ?
Peruviaanse vrouw
met lama
DE INCA-TRAIL NAAR MACHU PICCHU
Met 8 Amerikanen en
5 Ieren rijden we naar Urubamba, vanwaar we vanaf kilometerpaal 82 de Inca-trail
naar Machu Picchu zullen aanvatten. Het weer zit niet mee.
Het heeft de hele nacht geregend en dat doet het nu nog steeds. We
horen nu dat de zware aardbeving van twee weken geleden in Arequipa een
stofwolk in de atmosfeer heeft geblazen en dit stof zou de vorming van
regenwolken initiëren. Vandaar dus dit Belgisch weertje in Peru.
We kopen noodgedwongen
nog vlug een plastieken poncho om onze rugzak droog te houden. In
een snel tempo leggen we de eerste etappe af en het giet de hele tijd.
Wanneer we op de camping
aankomen, stopt het eindelijk met regenen. De koks maken een smakelijke
maaltijd voor ons. Hopelijk schijnt morgen de zon, dan kan onze kleding
terug wat opdrogen.
We hebben geen slaapzakken
en ‘s nachts doen we bijna geen oog dicht van de kou. En nog tweemaal
horen we de regen kletteren op onze tent !
Wanneer we ‘s ochtens
vroeg uit onze kletsnatte tent kruipen, is er geen wolkje aan de lucht
en wanneer even later de eerste zonnestralen onze huid bereiken, is mij
onmiddellijk duidelijk waarom de Inca’s vroeger de zon als hun God aanzagen
!
De tweede dag van
de Inca-trail staat bekend als zijnde de zwaarste. 12 kilometer en
bijna altijd steil bergop. Met mijn geasfalteerde longen gaat het
toch nog vrij vlot, zo vind ik zelf. Ik arriveer twee uur eerder
op het hoogste punt dan de laatste van onze groep, een moedige Ier van
rond de zestig die zo fier is als wat dat hij vorig jaar de Ben Nevis heeft
beklommen. Als hij eindelijk boven is, ziet hij er meer dood dan
levend uit, maar na de maaltijd voelt hij zich al een stuk beter, denk
ik. Eén van de Amerikanen vertelt over zijn beklimming van
de Kilimanjaro in Afrika en onze dappere Ier luistert geïnteresserd
en laat blijken dat die beklimming zijn volgende uitdaging zal zijn.
De tweede nacht is
het nog kouder dan de eerste omdat we 1200 meter gestegen zijn. Van
een sympathiek Amerikaans koppel uit Californië krijgen we warme kleding
en daardoor kunnen we toch wel even slapen.
Op onze derde dag
zijn de weergoden alweer met ons. Vandaag hebben we de langste tocht
voor de boeg, maar slechts het eerste uur is het bergop. Daarna is
het alleen dalen. Met Bock gaat het ook bergaf. Heeft hij een
zonneslag opgelopen ?
Eens goed onderweg
komen we een Inca-ruïne tegen. Het is het overblijfsel van een
oeroud astronomisch observatorium. Voor hun oriëntatie maakten
de Inca’s gebruik van de zon en de sterrenhemel. Aan de plaats waar
de zon opkwam en onderging konden de Inca’s de seizoenen volgen en dit
was zeer belangrijk voor hen. Het was immers een volk dat uitvoerig
de landbouw bedreef. En wie wil nu zijn patatten in de winter planten
?
We zien prachtige
vergezichten van de Peruviaanse Andes en naarmate we zakken wordt de plantengroei
meer en meer tropisch. Voor wat hier onkruid is, betalen wij in België
heel veel geld om onze woonkamers op te fleuren.
Onze overnachtingsplaats
van vandaag is minder primitief dan de vorige twee, want er is een bar
en we kunnen binnen in een restaurant eten. Er is muziek en er wordt
salsa gedanst. We zitten nu op 2600 meter boven de zeespiegel en
het is dus niet meer zo koud. Bock heeft zijne pere gezien, maar
heeft volhard. Met onze Amerikaanse vrienden sluiten we de avond
af met een spelletje ‘wiezen’.
We staan weer op als
het nog donker is, want we willen zonsopgang boven Machu Picchu zien.
Anderhalf uur lang spurten we door het bos met een zaklamp. Eén
voor ons drie. Veel te vroeg komen we aan bij het uitzichtspunt over
Machu Picchu. Een massa volk is aanwezig en geduldig wachten we de
komst van de zon af. Wanneer het lichter wordt, beginnen de kodakjes
te flitsen. Ook de onze. We hebben geluk, want de zon schijnt
op de Inca-ruïne. We zakken verder af en komen terecht op het
wereldberoemde bouwwerk, de trots van Peru.
Machu Picchu
Machu Picchu is gekend
door iedereen, maar over de geschiedenis is maar heel weinig geweten.
Het bestaan van de ruïnes wordt in geen enkele van de kronieken van
de Spaanse ‘conquistadores’ vermeld en archeologen vandaag kunnen alleen
maar speculeren over hun functie. De ruïnes van Machu Picchu
werden op 24 juli 1911 bij toeval ontdekt door de Amerikaanse historicus
Hiram Bingham. Eigenlijk was Bingham op zoek naar de verloren stad
Vilcabamba. Hij dacht toenertijd dat hij ze gevonden had in Machu
Picchu, maar nu weet men dat de dieper in de jungle gelegen ruïne
van Espiritu Pampa het overblijfsel is van Vilcabamba. Machu Picchu
blijf een mysterieuze site, nooit ontdekt door de Spanjaarden en ogenschijnlijk
vergeten tot begin vorige eeuw.
Bij de ontdekking
in 1911 zag de site er geheel anders uit dan nu. Alle gebouwen waren
bedekt met een dikke laag begroeïng. Bingham en zijn team moesten
de plantenlaag verwijderen en dat was geen gemakkelijke klus. In
de regio leeft een uiterst giftige slangensoort en hoofdzakelijk om deze
reden opteerde Bingham om alles gewoon in brand te steken. De ruïnes
zijn van steen, dus deze werden door het vuur niet aangetast.
Over de functie van
Macchu Picchu in de tijd dat het nog bewoond was, worden de wildste theorieën
gefantaseerd. Wat wel zo goed als zeker aangenomen wordt, is dat
de plaats een belangrijke ceremoniële waarde moet gehad hebben.
In 1986 werd een ruïne
van een stad ontdekt die nog groter is dan Machu Picchu en slechts 5 km
ten noorden ervan ligt. Plaatselijke en Amerikaanse archeologen hebben
de stad ‘Maranpampa’ gedoopt. De site staat nog niet open voor publiek,
maar er zijn wel plannen in die richting.
Van een lokale gids
krijgen we uitleg tijdens onze rondleiding door de ruïnes. De
typische Inca-bouwstijl, die we 4 jaar geleden ook al zagen in de Ecuadoriaanse
Ingapirca-ruïnes, is ook hier aanwezig. Grote blokken graniet
zijn perfect passend op mekaar gemetst, maar elke vorm van cement ontbreekt.
Ook de piramidebouwers in Egypte konden dit en er is een verdacht grote
analogie.
We zakken af naar
het dorpje Aguas Calientes, dat blijkbaar uitsluitend leeft van de toeristen
die Machu Picchu bezoeken. We laten onze rugzak achter in een hotelletje
en trekken het dorp in. Ik voel een grote boodschap opkomen (in 4
dagen niet geweest !) maar mijn papier zit nog in mijn rugzak. Ik
stel voor om ergens iets te gaan drinken, zodat ik daar de pot kan nuttigen.
Er is een toilet, maar natuurlijk geen papier. Het wordt nu wel echt
dringend en ik ren de straat op om in één van de kraampjes
een rol ‘papel de bano’ te kopen. ‘Quanto es ? Un sol.’
Ik ren terug naar de taverne en kom onderweg een hoop mensen van onze groep
van de Inca-trail tegen. Ze zien mij rennen met mijn rol. ‘Got
to go !’,zeg ik. Ik raak op tijd op het toilet. Maar Zuidamerikaanse
toiletten slikken weinig en zodus raakt de plee verstopt. We drinken
snel onze pint verder leeg en verdwijnen in alle stilte, gebarend van ‘krommen
haas’.
Na de ontberingen
van de vorige dagen vinden we het heel aangenaam om weer in een hotel te
kunnen overnachten. Een echt bed en een douche met lekker warm water.
Maar waar anders ter wereld zou men dit meer verwachten dan in een dorpje
met de naam Aguas Calientes ?
De Inca-trail was
zwaarder dan we verwacht hadden, maar we hebben er toch van genoten.
Mario heeft zelfs al spijt dat het afgelopen is. Maar onze reis is
nog lang niet voorbij !
Met het Amerikaans
koppel uit Arizona en hun 2 vrienden gaan we ‘s avonds eten. Mario
is spoorloos verdwenen, maar wanneer wij al een tijd aan tafel zitten,
daagt hij ineens weer op. Hij is met onze twee gidsen van de Inca-trail
een pint gaan pakken. Edgar, de jongste van de twee, wordt vandaag
23 jaar en is samen met Guido of 'Chuck', onze andere gids, eens stevig
aan het doorzakken.
De bediening in ons
restaurantje, waar buiten ons haast niemand zit is tergend traag.
Eén voor één krijgen we ons eten, maar het is plezant
lachen met de ‘silly Americans’. Wanneer we eindelijk buitengaan,
komen we Guido tegen en hij is zo dronken dat hij haast geen Engels meer
kan spreken. Hij krijgt toch nog uitgelegd dat hij met de jarige
Edgar in een kroeg zit en hij wil dat wij ook nog mee eenen gaan drinken.
Mario en ik hebben nog wel dorst en gaan mee. Wanneer we Edgar aantreffen,
is deze nog zatter dan de andere. Hij kan niet meer op zijn benen
staan en valt tegen de grond. Wartaal is het enige dat hij nog uitkraamt.
Onze twee gidsen hebben een mooie fooi gekregen van hun groep na de Inca-trail
en die fooi hebben ze nu ruimschoots opgedronken, denk ik. Maar waarom
zouden zij eens niet mogen doorzakken en plezier maken ?
De gidsen krijgen
een meningsverschil, uiteraard veroorzaakt door de alcohol. Op den
duur gaan ze naar buiten en Mario en ik doen hetzelfde. We gaan richting
hotel en wanneer we even achterom kijken, zien we onze twee gidsen arm
in arm over de brug de andere kant op waggelen. Enkel de letters
‘The End’ ontbreken nog. Het einde van de Inca-trail…
EEN STAPJE TERUG
Met de trein en vervolgens
de bus rijden we terug naar Cuzco. We vullen onze dag op in het centrale
plein van Cuzco. Er is alweer een parade aan de gang en ditmaal ogen
de slachtoffertjes nog zieliger, want het zijn kleuters en kinderen van
de lagere school die ze helemaal versierd hebben met felkleurige carnavalpakken.
In de Ierse pub Paddy
O’Flaherty’s drinken we iets. Geen Guinnes, want die is al een week
op en nog steeds niet bijgeleverd. ‘Eén van de komende dagen
is er terug Guinnes’, zegt men ons.
Het centrale plein van Cuzco
De nachtbus brengt
ons weer naar La Paz en aan de grens rommelt het nog steeds, maar
onze bus slalomt weer tussen de obstakels. We nemen het ons vertrouwde
hotel Milton.
Bolivië loopt
duidelijk ver achter op Peru en we zetten dus een stapje terug. Peru
zit erop voor ons, negen dagen zijn we er slechts geweest. Het land
is op de goeie weg, zo is mijn indruk. Peru heeft een kersverse president.
Alejandro Toledo heet hij en hij is een 56-jarige econoom. Hij is
de eerste moderne president van Peru die van Indiaanse afkomst is en volgt
Alberto Fujimori op die eind vorig jaar naar Japan is gevlucht na beschuldigingen
van corruptie. Toledo wil van de strijd tegen de armoede zijn prioriteit
maken. Hij heeft 2 miljoen banen beloofd en beter onderwijs voor
de armen. Om de economie nieuw leven in te blazen heeft hij enkele
internationaal geschoolde technocraten aangetrokken in zijn regering.
Bock is nog steeds
op de sukkel, maar koopt nu eindelijk een pots om op zijn hoofd te zetten.
En hij drinkt een medicijnencocktail omdat hij moet van mij. Want
morgen maken we een fietstocht naar Coroïco over de gevaarlijkste
weg ter wereld. We tarten het lot, want morgen is het vrijdag de
dertiende ! Is dat wel een goed idee ?
Parade van kinderen
in Cuzco
DEN AFGROND
Vanop het punt La Cumbre
(4700 m) dalen we met de mountain-bike af naar Coroïco (1300 m).
Een 70 km lange weg, het is de gevaarlijkste weg ter wereld. Gemiddeld
rijdt hier om te twee weken een voertuig in het ravijn. Rechts van
de weg is de bergflank en links is den afgrond die vaak honderden meters
diep is. Om een voor ons onbekende reden rijdt men hier aan de linkerkant
van de weg , anders dan in de rest van Bolivië en we moeten dus aan
de kant van den dieperik rijden.
De weg is slecht en
de fietsen lijden eronder. Geregeld heeft er iemand stukken.
Al vlug ligt mijn hand open door het daveren van mijn stuur. Bussen,
auto’s en camions rijden ook over de weg. Meer dan eens steken we
een camion voorbij met onze fiets. Met momenten komt den afgrond
heel dicht bij ! Maar iedereen haalt de meet en we krijgen allemaal een
medaille met ‘I’ve made it ! La Paz-Coroïco’ op. We hangen helemaal
onder het stof en Bock ziet eruit alsof hij te lang op een kolenschip heeft
gewerkt.
Bock, Mario en de auteur
Maar nu nog terug naar
boven ! Nu hangt ons lot af van de behendigheid van de buschauffeur.
Er is veel verkeer en het wisselen gaat slecht omdat de weg te smal is.
Verschillende keren moeten we terug achteruit rijden tot aan een wegverbreding
om een tegenligger door te laten. Op zo’n wegverbreding, die blijkbaar
nog niet breed genoeg is, worden we geramd door een zware camion.
Hij rijdt opzij tegen onze bus. Een bonk en dan een lang, schurend
geluid horen we. De camion rijdt gewoon door en verdwijnt uit het
oog. Onze chauffeur stapt uit en gaat eens kijken om de schade op
te nemen. Hij lijkt er zich niet veel van aan te trekken, stapt weer
in en rijdt verder. ‘Ze rijdt nog’, zo zal hij denken. Honderd
meter verder ramt hij met de andere kant van zijn bus een rots die uit
de bergflank steekt. Een krasje meer of minder…
Op het roekeloze af
rijdt hij verder want hij wil La Paz nog voor den donkere bereiken.
Nog verschillende keren zie ik de eeuwigheid dichtbij komen en het is al
lang donker als we weer in La Paz zijn. Krijgen we nog een medaille
met ‘I’ve made it again !’ op ?
Terug in hotel Milton
ligt Bock al te ronken wanneer Mario aan het worstelen is met Frankensteins’
Switch. Zopas is op Mario’s verzoek iemand van het hotel nog
maar eens komen uitleggen hoe het werkt en er komt warm water uit, maar
eens hij de kamer uit is, werkt het weer niet meer. De prullen…
COCHABAMBA
Voor een meerdaagse
jungle-tocht ontbreekt ons de tijd. Spijtig, maar voor een volgende
keer misschien. We zakken verder af naar het zuiden en houden halt
in Cochabamba. We gaan er voor de eerste keer deze reis een pint
pakken met ons drie in een bar. De hele avond werkt er twee man in
de bar. De ene schat ik een jaar of 10 en de andere ongeveer 16.
Wanneer we elk twee liter bier achterover gekapt hebben, houden we het
voor bekeken en moeten we de hotelwachter wakker bellen om binnen te kunnen.
We kruipen in onze bedden, die
verschrikkelijk piepen
bij de minste beweging en we hopen dat we vannacht niet gebeten worden
door de hier voorkomende vinchuca-kever die de dodelijke ziekte van Chagas
veroorzaakt. Deze ziekte loopt na enkele jaren dodelijk af.
Een behandeling is er niet. Naar schatting heeft 25 % van de Bolivianen
deze ziekte, de meesten zonder het zelf te beseffen.
De volgende dag lopen
we door de stad. Er zijn weer vele marktjes en echt alles wordt er
verkocht. Aan de kerk is een processie aan de gang. Gelovigen,
politie, militie, landmacht, luchtmacht en zeemacht marcheren mee.
Dan volgt een hele stoet van versierde auto’s. Is het hier een feestdag
?
Bock is nog steeds
niet beter en eet nog niets. Mario en ik daarentegen hebben na onze
Big Mac nog honger en gaan een cremerie binnen, waar Mario een stuk chocoladetaart
eet en ik een bananasplit. De honger is gestild, nu de dorst nog.
Alleen loop ik de stad in, op zoek naar enkele blikjes bier. Maar
het is zondag en alle winkeltjes zijn blijkbaar dicht. Na enkele
straten doorkruist te hebben geef ik het op. Op de terugweg zitten
twee arme petekes met jonge kinderen te bedelen. In een gulle bui
geef ik hen elk wat geld. Vriendelijk bedanken ze mij. Net
voor ik terug aan het hotel ben, zie ik daar een winkeltje dat open is.
‘Tienes cervezas ?’
‘Si, quanto quieres
?’ ‘Deme quattro, por favor !’. Dit is vast en zeker mijn beloning
omdat ik die petekes ne cent gegeven heb !
We nemen de nachtbus
naar het mijnwerkersstadje Potosi. Om 3 uur ‘s nachts wordt de motor
stilgelegd. Wat er aan de hand is, weten we niet en het wordt ons
ook niet meegedeeld. Erg communicatief zijn de Bolivianen niet.
Gedurende de rest van de nacht staat de bus stil en wanneer het om 7 uur
licht wordt, zie ik dat er voor ons op de weg nog wel 7 of 8 bussen geblokkeerd
staan. Wegblokkades zoals aan de grens, denk ik direct, maar wanneer
we een half uurtje later door kunnen zien we dat er een vrachtwagen vast
zit op de weg. Een riviertje heeft een grondverschuiving veroorzaakt.
Maar nu het licht genoeg is, durven de buschauffeurs het aan om er langs
te manoeuvreren.
Iets voor de middag
komen we aan in Potosi. Het is een veel kleiner en aangenamer stadje
dan Cochabamba. De bevolking is arm en traditioneel gekleed.
Potosi is de ‘hoogst gelegen stad ter wereld’. De gezichten van de
Indianen zijn verweerd door de koude en de wind en onder de neuzen van
de straatkinderen hangen snottebellen.
IN DE CERRO RICO
Met laarzen, gepaste
broek en vest en helm met mijnwerkerslamp trekken we richting zilvermijn
in de berg ‘Cerro Rico’ in Potosi. We nemen geschenken mee voor de
mijnwerkers. Traditiegetrouw kopen we dynamiet, lont, sigaretten,
frisdrank en natuurlijk ook een zakje coca-bladeren. De mijngangen
zijn smal en we moeten ons in allerlei bochten wringen. Door metersdiepe
schachten met geïmproviseerde trappen dalen we dieper af in de berg.
In de tunnels hangt enorm veel stof en de temperatuur ligt rond de 40°C.
De lucht bevat arsenicum en asbest, beide zeer giftige substanties.
Zuurstof is er weinig, ik krijg het vaak benauwd.
In één
van de mijnschachten moeten we allemaal even plaats maken, een gewonde
mijnwerker wordt afgevoerd. Hij heeft een rotsblok op zijn schouder
gehad. We zien nog een aantal arbeiders in actie. Enkelen onder
hen hebben net een kleine zilverader gevonden. We zien het zilver
blinken in het licht van onze hoofdlampen.
In de Cerro Rico zijn
vele mijnen. Een deel van die mijnen zijn geprivatiseerd en daar
zijn de omstandigheden een stuk beter dan in de mijn die wij bezoeken.
Het is een coöperatieve mijn. Hier werken zo’n 200 arbeiders
die in kleine groepjes onderverdeeld zijn. In elk groepje werken
de arbeiders samen en verdelen de winst eerlijk onder mekaar. Tussen
de groepjes onderling bestaat wel concurrentie en wanneer de ene groep
van de andere groep steelt, kunnen er ‘ongelukken’ gebeuren in de mijn.
In de gehele berg werken zo’n 7000 mijnwerkers, waaronder 1000 kinderen
tussen 8 en 16 jaar. Kinderarbeid is in Bolivië bij wet verboden,
maar niemand controleert die wet.
Mijnwerkers in de Cerro Rico
Gemiddeld verdient
een arbeider in de mijn het dubbele van wat een leraar of politieagent
in Bolivië verdient. Hun loon hangt wel af van de waarde van
het gedolven erts en varieert dus wel wat. Omdat dit werk zo ‘goed’
betaalt, is het zo in trek, hoewel elke mijnwerker weet dat na 7 tot 10
jaar arbeid in de mijn silicose van de longen optreedt. Gemiddeld
worden de arbeiders maar 45 jaar oud. Bovendien is het ronduit gevaarlijk
werk, geregeld vallen er doden, maar het lijkt alsof in arme landen zoals
Bolivië veiligheid en gezondheid niet zo belangrijk zijn als bij ons.
Het is alsof een mensenleven hier minder waard is.
Op de verschillende
verdiepingen liggen rails, waarover het erts in karretjes vervoerd
wordt zoals in de film Indiana Jones and the Tempel of Doom. Telkens
er zo’n karretje in aantocht is, moeten we opzij gaan staan.
Elk karretje wordt
voortgeduwd door twee personen. Vaak zijn het kinderen. Ze
zijn geen 12 jaar.
Na drie uur in de
mijn zien we weer daglicht en ademen we eindelijk terug frisse lucht.
Als orgelpunt krijgen we nog een demonstratie van een ontploffing van een
dynamietstaaf, dit op veilige afstand en natuurlijk buiten de mijn.
‘s Avonds aan tafel
speelt er een groepje typisch Zuid-Amerikaanse muziek met gitaren, panfluiten
en blokfluiten en nog enkele onbekende instrumenten. Alleszins een
gezondere manier om geld te verdienen !
SALAR DE UYUNI
Bock houdt niet van
de panfluitmuziek. Hij spreekt er minachtend over. Bij het
ontbijt de volgende morgen in Uyuni krijgen we Neil Diamond op de achtergrond
en Bock jammert alweer. ‘Dat hebben ze bij ons thuis al zotgespeeld
!’ Hij kan het niet meer horen. Ik leg hem uit dat dit zijn
straf is van de Inca-zonnegod vanwege zijn minachting voor de panfluitmuziek.
Wanneer de CD dan eindelijk ten einde is, wordt een nieuwe ingestoken,
alweer Neil Diamond. Het blijkt een dubbel-CD te zijn.
Iets voor de middag
arriveert onze 4X4 en vertrekken we richting Salar de Uyuni, een grote
zoutpan. De dag van vandaag wordt er zout gewonnen en verwerkt voor
consumptie. De geschatte jaarlijkse capaciteit bedraagt 19700 ton,
waarvan 18000 ton bestemd is voor humane consumptie. De rest wordt
gebruikt in de veeteelt.
Wanneer het zoutoppervlak
droog is, wordt de Salar een verblindend witte expansie van het grootste
niets dat men zich kan inbeelden, maar wanneer er weinig water is, reflecteert
het oppervlak perfect de bauwe hemel van de Altiplano en de horizon verdwijnt.
We rijden door de
Salar en zijn vergezeld van een Braziliaans koppel, een Brit en een Fransman.
We passeren de zoutfabriek en even verder een hotel, dat volledig van zout
is gemaakt. Wat als het regent ? Weg hotel ?
Nog wat verderop staat
er water en we rijden erdoor. Onze Toyota Landcruiser heeft het hier
zo te zien moeilijk mee. Het zoute water is een marteling voor de
jeeps. 3X vallen we stil, de laatste keer lijkt het helemaal gedaan
met ons voertuig. Het maakt vreemde geluiden, maar starten doet het
niet meer. Een vol uur zitten wij te wachten in de jeep terwijl de
Boliviaanse chauffeur eraan prult. De Braziliaanse man van het koppel
begint zijn geduld te verliezen en begint de chauffeur uit te schelden.
Hij kan zijn minachting tegenover de Bolivianen en zijn superioriteit ten
opzichte van hen niet onderdrukken. De Fransman scheldt mee.
Enkel de drie Belgen en de Brit blijven kalm. We hebben al vaak voor
veel hetere vuren gestaan. Ik ben er gerust in dat de man zijn wagen
weer aan de praat krijgt en dit is ook zo. Met deze vertraging lopen
we nu wel flink achter op ons tijdsschema. Het boerengat waar we
moeten overnachten, San Juan, zullen we niet meer halen vandaag, maar Isla
de los Pescadores halen we nog wel. Het eilandje ligt in het hart
van de Salar en is bedekt met Trichoreus kaktussen en omringd door een
platte witte zee van hexagonale zouttegels. Tussen de kaktussen zitten
viscacha’s, bij ons beter bekend als chinchillakonijnen. Dat zijn
die konijnen met hun lange staart.
Er is plaats en we
kunnen hier overnachten. We maken een bloedmooie zonsondergang mee
op het eiland Isla de los Pescadores. Het eiland kleurt roder en
roder naarmate de zon zakt. Eens de zon onder verdwijnt de kleur
binnen enkele seconden. De nacht is gevallen.
Isla de los Pescadores
Eens de zon diep onder
zie ik de meest fantastische sterrenhemel die ik ooit zag. Er is
geen wolk aan de lucht en het is toevallig net nieuwe maan. Op het
eiland zelf en in de verste verte is geen licht, nergens brandt nog maar
een kaarsje. Er zijn geen hoge bergen die het zicht belemmeren.
Idealere omstandigheden zijn ondenkbaar. Het licht van de sterren
en vooral van de planeet Jupiter zijn voldoende om de ons omringende zoutwoestijn
vaag te laten oplichten.
We staan heel vroeg
op om de verloren tijd in te halen. De sterrenhemel is opgeschoven
en grondig veranderd. Ik zie zowaar Orion, bij ons in de winter te
zien, maar ik herken het niet direct. Het hangt helemaal op zijn
kop ! Ver boven Orion herken ik de twee mysterieuze Magellaanse wolken,
de grote en de kleine, bij ons beide nooit te zien. Het zijn twee
groepen van sterren die buiten ons eigen sterrenstelsel liggen. In
feite zijn het twee aparte sterrenstelsels, onze meest nabijgelegen buren,
maar het zijn geen welgevormde spiraalstelsels zoals het onze. Waarschijnlijk
zijn het twee flarden van ons eigen sterrenstelsel die bij de vorming ervan
afgescheurd zijn en nu een onafhankelijk leven lijden. Het centrum
van de Melkweg hangt laag boven de westelijke horizon.
In den donkere vertrekken
we met onze ratelbak. Waarop onze chauffeur zich oriënteert,
weet ik niet, maar ik vertrouw hem. ‘Die mannen van die apenlanden’
hebben een zesde zintuig, zo heb ik al vaak ondervonden.
Tegen ‘de lichte’
rijden we door diep water dat volledig is verzadigd met zout en dus moordend
is voor de jeep. Maar hij blijft ronken, al klinkt dit geluid niet
altijd even zuiver. Als het al even licht is, bereiken we terug het
vasteland. We hebben de Salar doorkruist. De bodem is terug
van steen. Onze jeep heeft het gehaald, maar maakt nu een luid, kletterend
geluid. Maar kom, hij rijdt.
In San Juan, waar
we normaal gezien moesten overnachten, ontbijten we. De Braziliaan
noemt onze chauffeur minachtend ‘maestro’ en moet geregeld zijn minachting
kunnen tonen.
Terwijl de chauffeur
de wagen wat probeert op te lappen, gaan we naar het komieke kerkje van
San Juan aan de andere kant van het dorpje dat maar een scheet groot is.
Wanneer we aan het kerkje staan, horen we ineens een welbekend, kletterend
geluid. Hoog in de toeren gaat hij, heel het dorp heeft het gehoord
! ‘Hoor eens’, merkt Mario op ‘gelijk een lezzeke !’
Met de jeep is vanalles
mis. De bougies, de platinnekes, de accu, de motor en wie weet wat
nog allemaal. Maar we rijden weer verder. De weg is slecht,
maar het landschap prachtig. Besneeuwde vulkanen steken uit boven
de Atacamawoestijn. Meertjes met roze flamingo’s geven kleur aan
de omgeving. We zien enkele groepjes vicuna’s, aan lama’s verwante
dieren die wild zijn. Hun wol is van de hoogste kwaliteit, dus hun
pelsjes zijn zeer gegeerd. Het spreekt vanzelf dat ze daardoor met
uitsterven bedreigd zijn en dus beschermd. Een wilde vos komt nieuwsgierig
kijken naar onze jeep.
Flamingo op een van de meertjes
Het is al lang donker
wanneer we bij de campplaats aankomen en de slagboom is al dicht.
En weer wordt Ricardo, de Braziliaan, razend kwaad op onze arme chauffeur.
En alweer zonder reden, want we kunnen zonder problemen binnen. Is
Ricardo zo vlug in paniek of is hij een psychopaat ?
Onze arme chauffeur
maakt nog lekker eten voor ons en we gaan slapen, want het is veel te koud
om nog rond te lopen. De temperatuur zakt ver beneden het vriespunt.
Een wilde vos komt nieuwsgierig kijken naar de jeep
Bij weer een aardedonkere
nacht vertrekken we met onze dorsmolen. Het Laguno Colorado zien
we dus bij nacht. Overdag heeft dit meer een vreemde rode kleur die
wordt veroorzaakt door een algensoort die erin leeft.
Het is bitter koud.
In de voormiddag stoppen we bij de ‘hot springs’. Borrelende modder
en naar rotte eieren ruikende dampen kunnen ons niet verwarmen. Bij
de ‘aguas calientes’ zijn enkele ‘ijsberen’ aan het zwemmen in deze natuurlijke
warmwaterbaden. Bij deze aanblik krijgen we het nog kouder !
We bereiken het uiterste
zuidwestelijke punt van Bolivië aan het Laguno Verde, een groengekleurd
meer. Deze kleur is afkomstig van lood, arseen en andere zouten die
erin opgelost zijn. Vanuit het meer rijst de vulkaan Licancabur op
die ons bekend voorkomt. Hij siert de kaft van de Lonely Planet van
Bolivië, die we al een tweetal weken dagelijks ter hand nemen.
De vulkaan Licancabur met het Laguno Verde
Samen met het Braziliaans
paar nemen we een busje richting Chileense grens. De rest van ons
gezelschap rijdt terug naar Uyuni. Nu onze arme chauffeur weg is,
slaat het humeur van Ricardo om. Hij is vriendelijk en behulpzaam.
De nodige stempels
en een controle van onze bagage en we zijn in Chili. De rotsige zandweg
is plots een nieuwe geasfalteerde baan. Net over de grens stranden
we in het Chileens dorpje San Pedro de Atacama, vanwaar we de bus nemen
naar het iets grotere dorpje Calama, waar we overnachten. Gedaan
met de bedelaars en de marktjes met hun geur. Gedaan met het getoeter
en gedring op de weg. Hoffelijke chauffeurs hier en terug fietsers
op de weg. Het contrast is groot !
We zijn flink gedaald
en zitten op slechts 2250 m boven de zeespiegel. Het is aangenaam
warm.
Het dorpje staat een
beetje op zijn kop, want vandaag wordt er een belangrijke voetbalwedstrijd
gespeeld. Chili speelt tegen Mexico in de voorrondes van de wereldbeker
2002. In elke eet- of drinkgelegenheid staat een TV-toestel dat met
maximaal volume en onder veel interesse van de bevolking de match uitzendt.
Maar het loopt slecht af voor Chili. Mexico wint de wedstrijd !
SANTIAGO DE CHILE
Chili : 4300 km lang
en gemiddeld slechts 180 km breed. De inwoners zijn hoofdzakelijk
mestiezen. Anders dan in Argentinië zijn in Chili maar weinig
Europese inwijkelingen gekomen na de tijd van de Spaanse bezetting.
De meeste Chilenen zijn afstammelingen van de Spanjaarden en de oorspronkelijke
Indianenstammen, hoewel veel Chilenen beweren van zuiver Europese afkomst
te zijn. Vooral in Patagonië zijn wel enkele dorpen met hoofdzakelijk
Duitse inwijkelingen. Eén op drie van alle Chilenen woont
in Santiago de Chile, de hoofdstad. Hier is geen pure armoede zoals
in Bolivië, maar ook nog geen dwaze koopwoede zoals in België.
Ik schat dat Chili zo’n 20 jaar achteroploopt op België. Zoals
bij ons, begin de jaren 80, aan het einde van ‘de crisis’.
Met een nooit geziene
superdeluxebus rijden we naar Santiago. We zijn bijna 24 uur onderweg
en rijden bijna half het land door. In het noorden, de Atacamawoestijn,
groeit letterlijk niets. Geen grassprietje of geen struikje.
Het is dan ook één der droogste plaatsen op aarde.
Sinds mensenheugnis heeft het hier niet meer geregend.
In Santiago is het
koud, ongeveer 10° boven het vriespunt. We zitten op de hotelkamer
wat te niksen en Bock gaat voor de zoveelste keer de plee opzoeken.
Hij is nog maar net weg of heel de kamer begint te daveren. Mario
en ik denken dat het nu toch wel echt nodig wordt dat Bock eens wat imodium
slikt, maar het is niet Bock die verantwoordelijk is voor het gedaver.
Het is alweer een aardbeving !
We gaan naar de cinema
en bekijken de film ‘Jurassic Park III’. Wanneer de film ten einde
is, begint de hele zaal te applaudisseren. Grappig is dit.
Elk land heeft zo toch zijn eigen gewoonten.
Na de film een goeie
McDonalds en dan een lekkere fles Chileense wijn. Goedkope wijn,
maar onvergetelijk. Weg met die dure Franse rommel !
Santiago de Chile
CONCHA Y TORO
Er is een canyon in
de nabijheid van Santiago en die willen we gaan bezoeken. Met de
metro en de bus rijden we tot in Pirque, een boerengat aan de rand van
Santiago. We stappen waarschijnlijk op de verkeerde plaats van de
bus en staan aan de ingang van de landerijen van de grootste wijnproducent
van Chili : Concha y Toro. Toevallig is er binnen een half uurtje
een rondleiding in het Engels en we willen dit wel meepikken, nu we hier
toch zijn. Tijdens de rondleiding mogen we 3 soorten proeven en ons
glas mogen we houden. Hoe gaan we dat heel in Heist krijgen ?
In één
van de kelders waar de tonnen wijn liggen te rijpen hangen een 30-tal vlaggen
van over de hele wereld. Het zijn de vlaggen van de landen die de
grootste afnemers zijn van de wijn van Concha y Toro. De Belgische
vlag hangt er natuurlijk ook tussen !
De stichter van de
wijngaard, Don Melchor, had de Chileense nationaliteit. Zijn voorouders
kwamen uit Spanje. Tijdens een verblijf in de Bourgognestreek in
Frankrijk verzamelde hij druivensoorten, die hij meenam naar Chili.
Zo is hij dik 100 jaar geleden begonnen met Concha y Toro.
Na onze rondleiding
is het al te laat om nog door te rijden naar de canyon en op ons gemak
rijden we dan maar terug naar Santiago. We hebben toch weer iets
cultureels gedaan vandaag !
MOOI WEER
Mooi weer vandaag,
geen wolk te zien. We klimmen in een stadspark in Santiago op een
berg die 630 m boven de zeespiegel uitsteekt en we hebben een mooi uitzicht
op de stad, die omgeven is door de besneeuwde toppen van de Andes.
We slenteren de hele
dag door de stad. Aan de grote busterminal rusten we wat uit, genietend
van de muziek van een popgroepje dat op het plein covers zingt van onder
meer CCR en de Scorpions. De zon schijnt de hele dag.
We eten bij valavond
een heerlijke brochette, die we doorspoelen met een zachte Chileense ‘vino
tinto’ als afsluiter van onze reis.
De volgende morgen
rapen we onze bagage bijeen en pakken in. De rechtstreekse vlucht
van Santiago naar Madrid duurt een dikke 13 uur en het is nu dat ik besef
dat we een groot deel van Zuid-Amerika hebben gezien. En voor de
jungle-tocht die we nu niet deden, kom ik nog wel eens terug. Naar
Brazilië of zo.
Bij aankomst in Brussel
is het tropisch warm en de zon schijnt. Op onze gehele reis is het
niet één dag zo warm geweest als het hier nu is. Gewoonlijk
is het andersom en we klagen dus niet. De batterijen zijn weer opgeladen
en we kunnen weer aan de slag. Tenminste toch voor even…
Yves Van Roosbroeck
Augustus 2001