TANZANIA-KENIA
29 juni-30 juli 2002
Door Yves Van Roosbroeck (yvesvanroosbroeckpandorabe).

NAIROBI

Bok neemt zijn rugzak van de band, Mario en ik kijken toe.  Minuten later begint het te dagen, dan dringt het tot ons door.  We zullen morgen nog eens moeten terugkomen, onze bagage is er niet bij.  Dan kan ze ook niet gestolen worden in Nairobbery, redeneren we maar optimistisch.
We zijn in Nairobi, de hoofdstad van Kenia.  Volgens de boeken en de reisverhalen van menig reiziger is de stad een goor rovershol.  Het is avond en al pikdonker als we het luchthavengebouw verlaten in een taxi die ons naar onze overnachtingsplaats brengt.  Een luizig guesthouse op de achtste verdieping van een grote betonnen building.  De eeuwige drukte in de metropool en het getoeter van de auto’s houden ons haast de hele nacht wakker.
De ochtend daarop zijn we het al vlug eens, we willen zo snel mogelijk weg uit Nairobi om rustigere en veiligere oorden op te zoeken.  Maar eerst moeten we terug naar de luchthaven om onze twee vermiste rugzakken op te halen.  Deze zijn gelukkig toegekomen.  We mogen dus onze intrede in Nairobi nog eens overdoen…
 
 

LAKE NAIVASHA

In het stoffig dorpje Naivasha worden we met eenentwintig in een matatu gepropt.  We zitten helemaal achteraan.  Voor de leek : een matatu is een minibusje waar men in ons thuislandje plaats voor zes tot acht heeft.  Aan de Fisherman’s Campsite bij Lake Naivasha stappen we uit.  Door de achterruit weliswaar, dan moeten alle andere mensen het hele busje niet evacueren voor ons.  We huren een hut met zicht op het meer voor twee dagen.  Er zouden hippo’s in het meer zitten die naar het schijnt ‘s nachts uit het water komen om te grazen aan de oever.  Eerst zien en dan geloven!
We verkennen de buurt en ontmoeten Thomas.  Hij is de zwarte uitbater van een naburig hotel.  Na wat ‘small talk’ vraagt hij of we niet mee willen gaan kijken naar de finale van de wereldbeker voetbal in een private bar van een elektriciteitsmaatschappij.
Omgeven door uitsluitend zwarte supporters zwoegt Duitsland tegen het betere Brazilië.  De zwarten winden er geen doekjes rond: Brazilië is hun favoriet !  Laatstgenoemde wint verdiend de match en de zwarten zijn tevereden.
Terug aan het meer wachten we bij donker de hippo’s op, gewapend met onze kodak, maar ze komen niet.  Wanneer ons geduld op is en de dorst komt, kruipen we in de bar en testen het Keniaanse bier uit, Tusker.  Best aardig !
In onze hut resulteert een slecht opgehangen klamboe in een woelige nacht en een gevecht met het muskietennet en de dekens.

We ontbijten bij Thomas tussen de kippen en de geiten.  Het lijkt alsof hij zijn ‘hotel’ helemaal zelf gemaakt heeft met dingen die hij gevonden heeft.  Het is ‘krot’, maar het heeft wel iets puur.  Thomas was vroeger technisch chemicus, net als ik, maar werken met toeristen levert vandaag de dag meer centen op in Kenia.  Voor zijn vroegere werk moest hij vaak naar Europa reizen omdat hij één van de weinigen was die een reispaspoort had.  ‘I was in Iceland.  It’s a very cold country !’  Thomas weet hoe wij Europeanen denken en dat is zijn sterkte.  Hij weet dat wij niet houden van afdingen en heeft vaste, maar zeer redelijke prijzen.  Hij wint direct ons vertrouwen en mag de komende dagen onze gids zijn.
Het interessante aan Kenia en Tanzania is dat de wildparken niet omheind zijn door draden of hekken en bijgevolg kan je hier eender welk dier in principe gelijk waar tegenkomen.  Op weg naar het Crater Lake in Thomas’ wrak is het al direct raak.  Er zitten impala’s en wrattenzwijnen langs de weg.  Onze eerste kennismaking met het Afrikaanse wild op deze reis wordt nog aangevuld met zebra’s en vervet-apen.
Het water van Crater Lake is smaragdgroen en er zitten zo’n 1500 roze flamingo’s op het meer dat ongeveer twee kilometer in omtrek meet.  De binnenkant van de krater is bezaaid met acacia’s en daarin zitten Colobus-apen.  Bok en Mario hun eerste filmpje is al snel opgetrokken aan al dat moois !

Crater Lake






Thomas brengt ons op de terugweg naar een veel kleiner meertje dan Lake Naivasha waar we hippo’s kunnen bekijken.  Aan de oever van het meer woont een groep Masai.  De Masai zijn een volk van nomaden, van wie de ouderlingen elke vorm van vooruitgang weigeren.  De mensen hebben altijd geleefd in harmonie met de natuur en hun kudden schapen, geiten en vooral koeien leveren hun al het nodige.  Alles staat in het teken van de kudden en deze worden samen met al wat ze nodig hebben als heilig beschouwd.  De Masai leven vooral in het zuiden van Kenia en het noorden van Tanzania.  Grote delen van hun vroegere woongebieden zijn nu beschermd gebied en de Masai hebben geen toelating meer van de regering om hier nog rond te trekken.  Het Masai-Mara National Park in Kenia en het aangrenzende Serengeti National Park in Tanzania zijn nu verboden gebied voor de Masai en dit zorgt natuurlijk voor de nodige problemen en tegenstand van de nomaden.  Nu trekken ze rond op enkele privégebieden in de omgeving die eigenlijk veel te klein zijn om aan hun noden te voldoen.  Een aantal van hen zwichten dan toch voor de vooruitgang en proberen te leven van het voor de regering veel belangrijker toerisme in de regio.  Ze spelen gids of poseren tegen vergoeding voor foto’s in hun traditionele, kleurrijke kledij.  De meer konservatieven onder de Masai proberen halsstarrig vast te houden aan hun tradities maar ondervinden hierbij veel hinder van de leiders van het land.  Zo is het bijvoorbeeld de gewoonte dat jonge Masai op hun veertiende het besnijdenisritueel ondergaan en daarna achtergelaten worden in de natuur.  Pas nadat zij eigenhandig een leeuw hebben afgeslacht mogen zij dan naar het dorp weerkeren met de staart en het hart van de leeuw als bewijs.  Aangezien leeuwen heden ten dage beschermde dieren zijn, is deze slachting dan ook niet meer toegestaan en daarmee verdwijnt de traditie.  Om de Masai toch enigszins tevreden te houden, zijn zij het die van de regering vaak toestemming krijgen om een gevaarlijke of ongewenste leeuw te mogen uitschakelen, zodat de traditie en de wens van de Masai toch nog ten dele kan blijven bestaan.
Omgeven door honderden koeien en geiten kijken we vanop de waterkant naar de hippo’s.  Enkele Masai-jongeren komen aarzelend onze richting uit en wat later staan ze vlakbij.  Ze kijken zeer nieuwsgierig, maar vragen of zeggen niets.  Eéntje heeft bijzonder veel interesse in Bok zijn telelens-kanon (dat overigens dit jaar nog in sterkte is toegenomen met een factor twee !) en probeert knielend door de lens te kijken in de verkeerde richting.  Mario laat de jongen eens naar de hippo’s kijken door zijn kodak.
De jongeren zijn blijkbaar wél geïnteresseerd in moderne techniek en zij willen wél vooruit.
Dezelfde avond op onze campsite blijven de hippo’s weer weg.  We eten bij Thomas in de woonkamer met nog enkele anderen.


De Masai
 

CRESCENT ISLAND

Crescent Island is zoals de naam al zegt een halvemaanvormig schiereiland in het Lake Naivasha.  We kunnen er vrij rondwandelen tussen giraffen, waterbokken, wildebeesten, zebra’s, impala’s, nog allerlei antilopen en pythons.  Al deze dieren, met uitzondering van de pythons, zitten hier niet van nature uit, maar zijn hier gebracht naar aanleiding van de opnames voor de film ‘Out Of Africa’ met Robert Redford en Meryl Streep in de hoofdrol.  De landingsbaan waar de acteur destijds zijn kist aan de grond zette, ligt er nog steeds.  Gevaarlijke roofdieren zitten hier niet, anders zouden we hier niet kunnen rondwandelen.


Giraf op Crescent Island

In de Serengeti is de jaarlijkse grote trek van de wildebeesten begonnen.  Ze trekken dan naar het noorden in Kenia omdat het daar nu veel groener is dan in de uitdrogende Serengeti.  Vreemd genoeg vertonen ook de wildebeesten van Crescent Island dit gedrag om noordwaarts te trekken.  Als ik u vertel dat dit schiereiland slechts twee vierkante kilometer groot is en er dus geen klimaatsverschillen zijn in dit zeer kleine gebied, lijkt het dus volkomen zinloos om noordwaarts te trekken.  Toch hollen de wildebeesten van Crescent Island elk jaar van mei tot november naar het noordelijke deel van het eiland en van december tot april naar het zuidelijke, alsof ze een sensor bezitten die zegt dat zij dit moeten doen.  De natuur zit raar in mekaar !
Thomas brengt ons in Naivasha naar het propere Silver Hotel.  We gaan nog dollars wisselen voor Keniaanse shillings en nemen afscheid van Thomas.
In ons hotel willen we een gok wagen en bestellen als avondmaal matumbo, zonder te weten wat het is.  Ik vraag aan de serveuse wat het is en ze zegt ‘euh…meat’.  Volgens Mario zijn het niertjes in eigen nat, maar volgens mij is het nijlpaardenvel.  Hoedanook, de kans is groot dat we hier ingewanden gegeten hebben.  Lekker is het zeker niet.
 
 

TANZANIA

We verlaten Kenia na in Nairobi van bus te wisselen.  In de mooie avondkleuren rijden we doorheen de savanne en het landschap is verbazend knap.  De zeer primitieve Masai-dorpen tenmidden van de savanne geven ons de indruk dat we terug in de tijd zijn gereisd.  Hier en daar zit een struisvogel.  De kleurrijke, maar schaars getooide herders omringd door hun kudden dolen door het gras.  De busramen zijn als TV-schermen van de National Geographic Society.
In Arusha worden ons onmiddellijk na aankomst van alle kanten safari’s en trekkings aangeboden door allerhande echte of nepbureaus.  Elk van hen is het beste en er zijn er meer dan tweehonderd ! Morgen nemen we rustig de tijd om een degelijk bureau te zoeken om een trekking naar de Kilimanjaro en een safari naar de Serengeti en de Ngorongorokrater te ondernemen.
Het reisbureau Victoria Expeditions van ons hotel Meru House Inn lijkt ons in orde te zijn, maar we gaan toch nog eens horen naar African Adventures, waarmee onze vrienden Theo en Katrien drie jaar geleden hun trekking naar de Kili deden.  In het gastenboek vind ik hun drie jaar oude notities terug.  Na wat afdingen kiezen we uiteindelijk toch voor Victoria Expeditions.
 
 

KILIMANJARO

In zes dagen tijd gaan we proberen de Kilimanjaro, met zijn 5895 m de hoogste berg van Afrika, tot de top te beklimmen.  Wij zijn met drie en vier dragers, een kok en een gids zullen ons helpen om deze onderneming tot een goed einde proberen te brengen.
De tocht begint op 1700 meter boven de zeespiegel over een modderig pad in de jungle.  Via de Machame-route klimmen we vandaag in de regen naar 2700 meter waar het eerste tentenkamp ligt.  Eén van onze dragers schuift al snel uit over een glibberige boomwortel en gaat met zijn grote mand vol potten en pannen tegen de vlakte.  Mario zingt van ‘tien kleine negertjes’.  Wat later zijn onze gids Arusha en de dragers niet meer te bespeuren...we laten ze ver achter ons.
Na 10 km zijn we bij kamp één en nu al zien we de top van de Kili.  Het was misschien beter dat we hem nu nog niet zouden zien, want hij lijkt oneindig ver weg en onbereikbaar.

‘s Ochtends is het berekoud en de eerste zonnestralen doen deugd.  We klimmen vandaag van 2700 m naar 3800 m, een goeie kilometer stijgen dus, maar er is nog genoeg zuurstof in de lucht aanwezig op deze hoogte en we zijn in vorm.  Met één van onze dragers gaat het minder.  Bijna aan kamp twee zit hij uitgeput aan de kant met zijn overladen rugzak naast hem.  Hij krijgt een flinke opdonder van gids Arusha en is het huilen nader dan het lachen.  Wij stellen voor om de zak het laatste stukje zelf te dragen, maar daar wil Arusha niet van weten.  Vreest hij dat zijn fooi aan het einde van de trip dan kleiner zal zijn of wil hij zijn eer redden ? Met twee dikke rugzakken, één op zijn rug en één op zijn hoofd, vervolgt Arusha de tocht, op de voet gevolgd door ons.
Opeens druipt er eierspijs uit één van de rugzakken, er zijn eieren gebroken.  Maar nog staat hij ons niet toe hem te helpen en legt vloekend en kreunend de laatste meters af.  Bij aankomst krijgt onze arme drager er nog eens van langs wanneer Arusha zijn woede op hem uitwerkt.
Zolang de zon boven de einder is, is het nog aardig warm op 3800 m, maar eens de zon onder is, koelt het snel af.  Ik kijk nog wat naar de sterren, die hier veel opvallender zijn dan bij ons.  De schorpioen, het zuiderkruis, de melkweg.  En daar zie, een vallende ster ! Drie keer raden wat mijn wens is.

De hoogte wordt voelbaar.  Ik sta op met een barstende hoofdpijn waar zelfs een kater na een doordeweekse vrijdag stappen in Heist geen gelijke aan heeft.  De Perdolan geeft nauwelijks verlichting.
Vandaag is een ‘acclimatisatiedag’.  We klimmen door naar 4600 m om vervolgens weer af te dalen naar 3900 m, waar kamp drie gelegen is.  De top komt al een beetje dichterbij, maar is nog steeds veraf.  De hemel is stralend blauw en de wolken hangen onder ons.  Hoewel de luchttemperatuur niet zo hoog meer is door de elevatie, krijgen de zonnestralen steeds meer kracht doordat de atmosfeer ijler wordt naarmate we stijgen.  De hoofddeksels worden bovengehaald, want wie nu een zonneslag oploopt, kan zonder pardon terug naar beneden.
Aan onze gids vragen we wat matumbo is, het verdachte gerecht dat we in Kenia gegeten hebben.  ‘Stomach’, zegt Arusha lachend.  We hebben dus maag gegeten !

De dag na de acclimatisatie klimmen we naar de respectabele hoogte van 4900 m, waar kamp vier ligt.  Eén dag om aan te passen aan de hoogte was niet genoeg, want die hoofdpijn blijft.  De plantengroei werd de laatste dagen alsmaar schaarser en we zitten al lang boven de boomgrens.  Op 4900 m groeien enkel nog strobloemetjes.
Ademen wordt lastiger en de zonnestralen zijn moeilijk te verdragen.  De zon is op deze hoogte zowel een zegen als een vloek.  Is ze er niet dan is het veel te koud en roepen we erop.  Is ze er wel, dan zijn haar stralen zo krachtig dat we willen dat ze achter een wolk verdwijnt.  De top van de berg ligt nog duizend meter boven mijn hoofd en ik weet nu al dat het geen lachertje zal zijn.
Om middernacht beginnen we aan de finale klim.  De hemel is vol sterren.  Het zuiderkruis, vergezeld van het kolengat is al aan het ondergaan.  De melkweg is hoog boven en ook de schorpioen is een stille getuige van onze dwaze nachtelijke onderneming.  De maan is er niet.
De Petzls worden op de hoofden gezet en de klim is begonnen.  De boeiende sterrenhemel maakt dat ik teveel naar boven kijk en te weinig naar het slechte pad, wat voor de te verwachten strompelpartijen zorgt.
Al snel zijn we boven de 5000 m.  Hier heeft een niet getraind mens als ik niet veel meer te zeggen.  De lucht is zo ijl dat een heldere gedachtengang zoek is en elke onverwachte beweging maakt dat ik letterlijk naar lucht moet happen.  Of deze sportieve prestatie gezond is voor het lichaam? Vergeet het, dit is niet gezond ! Dit is regelrechte roofbouw op het lichaam.
We blijven stijgen en er lijkt geen eind aan te komen.  Het sterrenlicht is voldoende om de witte, met gletsjers bekleedde top van De Berg op te lichten.  Hij blijft ogenschijnlijk even ver weg.  We beleven harde tijden.
De wetten van de fysica veranderen.  Beneden is niet meer beneden en boven lijkt een zijdelingse kronkel te maken in een nog onbekende dimensie.  De gids reikt mij zijn wandelstok.  Die neem ik dankbaar aan.
Slechts de helft van mijn geest zit nog maar in mijn hoofd, de andere helft ben ik ergens onderweg verloren.  Die top komt niet dichterbij !
Slaap-en zuurstofgebrek wurgen ook Mario en Bok, maar elke stap is even belangrijk als alle vorige en al die nog moeten komen.  Dit is geen vakantie meer.
Half bij bewustzijn lig ik tegen een steen te rusten en de sterren van Orion komen piepen.  En daar is nu ook de maan.  Ze hangt op haar zij en lacht ons uit.  We zijn er bijna, nog een half uurtje, zegt Arusha.  Ik hoor de engelen in de hemel al.
We zijn op Stella Point, de top maar nog niet het hoogste punt.  Hiervoor moeten we nog een klein uurtje verder klimmen tot Uhuru Peak.  Met mijn stok wandel ik als een dronkenlap door tot Uhuru Peak.  Daar tref ik nog een vijftal witte lijken aan.  We zijn alledrie boven en nemen wat foto’s.  En nu wil ik terug naar beneden, waar meer zuurstof is.  De zon is net op en de kleuren zijn prachtig.  Maar daarvan genieten kan ik niet.
De afdaling is niet bepaald makkelijker dan de klim en ik zie nog meer roze olifantjes.  Door los puin schuiven we naar beneden en bij elke rustpauze val ik in slaap, tot de zonnestralen zo hevig worden dat ik weer wakker word.  Schaduw is er niet.
Om tien uur ‘s ochtends zijn we terug in kamp vier op 4900 m.  We mogen van de gids anderhalf uur slapen.  Dan krijgen we een bord soep en wandelen dan nog vier uurtjes bergaf tot bij kamp vijf op 2400 m.  Het is een saaie trip.  We blijven boven de boomgrens en veel meer dan wat struikjes en strobloemetjes staan er niet.  We overnachten in kamp vijf.


Kilimanjaro

Hoewel we niet echt tevreden zijn over onze gids Arusha, krijgen de zes zwarten toch een tip van ons.  De dragers en de koks hebben hard gewerkt en wat het belangrijkst is, is dat we alledrie boven en weer terug beneden zijn geraakt.  Het laatste stuk van de afdaling eindigt in wat we begonnen zijn.  Een jungle met een modderig pad.  Aan de uitgang van Mount Kilimanjaro krijgen we nog een certificaat voor onze prestatie.
 
 


Helemaal boven

Terug in Arusha ga ik een internet-café binnen om de nieuwsberichten te lezen, na een week van de buitenwereld te zijn afgesneden.  Zelfmoordaanslagen in Israël, dalende beurskoersen, treinramp in Italië en oorlogsdreiging van Bush tegenover Irak.  Maar er is ook één positief nieuwtje.  Reeds acht dagen geleden, op twee juli is zus Ils bevallen van Nina.  Alles is in orde en ik ben de trotse nonkel.
 
 

OP SAFARI

Als een team, gestuurd door de National Geographic Television vertrekken we op safari naar de Ngorongorokrater en de Serengeti.  Mario en Bok, de twee vaste fotografen, ikzelf, de reporter, Linus, de gids en Moshi, de kok.  Onze ruime jeep met open dak lijkt wel uit Jurassic Park te komen.  Een rit door kleurrijke Masai-dorpen brengt ons bij de Panoramic Lodge aan de rand van het Lake Manyara National Park.  Het is een splinternieuwe campinglodge met een mooi uitzicht over het Lake Manyara en het groene overstromingsgebied van het meer, dat een beschermd gebied is en waar veel interessant wild zit.  Onderweg staan er grote baobab-bomen, waarvan we drie jaar geleden de verwante boab-trees al tegenkwamen bij onze tegenvoeters in Australië.  Een zeer wellevende zwarte, die een beetje weg heeft van de acteur Morgan Freeman en de etikette en de stem heeft van Kofi Annan, ontvangt ons in de lodge.
Onze piepjonge kok Moshi maakt wat lekkers en dan brengt Linus ons naar het park.  Het is stralend weer.  Het park bestaat uit een dichte jungle en dus verwachten we niet veel wild te zien in deze groene woekering.  Maar we zijn mis, want er zijn bavianen bij de vleet en wat later ook vervet-apen, impala’s en giraffen.
Een zeer nabije confrontatie met een kudde olifanten volgt.  Ook zebra’s, wildebeesten en hippo’s verschijnen ten tonele en een actie van de mooie kingfisher-vogel, die na een duik in de rivier een visje vangt, brengt ons bijna tot applaudiseren.
Na de zware inspanningen van de tocht naar de Kili hebben we nu weer het gevoel op vakantie te zijn.  ‘s Avonds in de lodge drinken we bier en dan is de vakantiesfeer compleet.


Kingfisher in actie

Bij het ontbijt horen we dat er nog twee mensen zullen aansluiten bij ons voor de rest van de safari.  Er is plaats voor vijf, dus waarom niet.  Frey is Nederlandse en Jason komt uit Hong-Kong.  Ze zijn beide sympathiek en zullen de sfeer tijdens de safari verbeteren, zoveel is al snel duidelijk.  Ze werken allebei een stage uit voor hun studie in de sloppenwijken van Nairobi, maar nu hebben ze wat vakantie en gaan daarom mee op safari.  Jason is prettig gestoord en zijn compagnon Frey is veel nuchterder.
De Ngorongoro-krater heeft een diameter van ongeveer twintig kilometer en herbergt tal van wilde dieren.  Een draad of hek is er niet, net zoals bijna nergens in Tanzania,  maar de steile kraterrand houdt de dieren wel een beetje ‘binnen’.  Bij grote droogte, wanneer het groen schaars wordt, gebeurt het wel dat sommige dieren tijdelijk de krater verlaten op zoek naar meer groen, maar wanneer het klimaat het toelaat keren ze steeds weer.
Het uitzicht is knap en de dieren kleuren het geheel mooi in.
We zien leeuwen, neushoorns, olifanten en lelijke, maar grappige hippo’s.  Deze laatsten liggen de hele dag lui in het water en geregeld schudden ze met hun staart om hun rug nat te houden.  Om de vijf minuten draaien ze zich lui om en dit zorgt telkens weer voor gegiechel in onze jeep.  Wanneer er eentje gaapt, met de mond bijna 180° open, gieren we helemaal.
Vier van ‘the big five’ zagen we vandaag.  De olifant, de buffel, de neushoorn en de leeuw.  Nu rest enkel nog de luipaard, maar dit dier is schuw en enkel ‘s nachts actief en daarom is het moeilijk te vinden.  Misschien hebben we meer geluk in de Serengeti, morgen.


Zebra's in de Ngorongorokrater

Bij het avondmaal gaat onze Chinees Jason uit Hong-Kong weer helemaal uit de bol.  ‘It’s time for his pill’, zegt Frey, de Nederlandse.


Olifant

We zijn op weg naar het Serengeti National Park.  Linus vraagt of we geïnteresseerd zijn in de site Olduvai, waar men tot op de dag van vandaag bezig is met opgravingen aangaande de ontstaansgeschiedenis van de homo-sapiëns oftewel de moderne mens.  Jarenlang was men op zoek naar de ‘missing link’ of de ontbrekende schakel van de overgang van mensaap naar mens.  Hier in de Olduvai gorge is een kloof die geleidelijk aan is opgevuld met vulkanisch as, afkomstig van een naburige vulkaan ten tijde van net die overgangsperiode tussen aap en mens.  Door de systematische afzettingen zijn hier fossielen gevonden die die periode overbruggen en de missing link is gevonden.
Nu wordt algemeen aangenomen dat de mens zijn oorsprong heeft in Afrika.  Ook in Ethiopië en Tsjaad zijn soortgelijke fossielen gevonden.
We bezoeken het kleine museum en hebben een uitzicht over de vallei waar Amerikaanse onderzoekers aan het werk zijn.  De wieg van de mensheid ligt aan onze voeten !

Hagedis in de Serengeti




Serengeti wil zeggen ‘eindeloze zee’ in het Swahili.  Het gele gras met de voor Afrika zo typische flat-topped acacia’s lijkt inderdaad oneindig.  Het is Tanzania’s grootste nationale park en is juist half zo groot als België.
Linus is zeer alert.  Hij wijst ons tientallen leeuwen en olifanten en honderden antilopen.  Ook apen, hippo’s, struisvogels en warthogs.  Een luipaard kunnen we niet vinden vandaag.  Jason heeft op zijn eerste dag safari al 130 digitale foto’s genomen !
De kampplaats valt wat tegen, vergeleken met de lodge van vorige nacht.  Frey bezoekt het toilet en ik informeer achteraf of de WC meevalt.  ‘Het is een ‘gat in de grond’-model en er zijn mensen die ernaast gemikt hebben.’  Ik weet genoeg.  Warm water is er ook niet.  Maar kom, we zijn in de brousse dus we kunnen ermee leven.  De campings in de Serengeti zijn niet omheind, dus al het wild kan er vrij rondlopen.  Wanneer ik in mijn tentje lig, hoor ik die nacht hyena’s huilen.  Na soortgelijke avonturen in Namibië, vier jaar geleden, heb ik nu voorzorgsmaatregelen getroffen.  Een flesje Gordons Dry Gin zorgt ervoor dat ik van de nachtelijke dierengeluiden kan genieten en niet in mijn broek doe van de schrik !

Bij het ontbijt wandelen er vier olifanten voorbij de camping.  Ze vreten alles op wat in hun weg staat en een boom vellen is geen probleem.  Traag trekken ze voorbij, de camping ongemoeid latend.
In een droogstaande rivierbedding een eindje van de weg af, hebben we een ontmoeting met een groepje leeuwen die net een wildebeest hebben gevangen.  Eén leeuwin eet van het kadaver, terwijl de andere leeuwen zich verscholen houden achter de struiken.
Een eindje verderop steken de wildebeesten een andere rivier over op hun weg naar het noorden, naar Kenia.  Een tiental krokodillen ligt in het water geduldig te wachten tot er een wildebeest of zebra wat afwijkt van het pad om dan onverbiddellijk toe te slaan.  Maar niet voor onze ogen deze keer.
Een Volkswagen-busje met wat oudere Amerikanen hoorden van de etende leeuwen en willen ze ook zien.  Wij tonen even de plaats waar de beesten verscholen zitten, maar het busje kan niet tot daar rijden omdat de droge rivierbedding te diep is.  De Amerikanen mogen van ons even bij in onze jeep stappen.  Eén van de twee vrouwen heeft de typisch Amerikaanse afmetingen, waardoor het zeer krap wordt in onze jeep.  Een Amerikaanse zestiger begrijpt niet goed wat er gebeurt en raakt zo opgewonden en ongeduldig dat hij  van plan lijkt te zijn om er te voet naartoe te gaan.  Dat zou pas interessante foto’s opleveren ! Voor ons toch.


Een leeuwin verslindt een wildebeest

In een sausage tree,  een worstenboom, zo genoemd omdat er worstvormige vruchten aan groeien, ligt een luipaard op een tak te slapen.  We hebben geluk dit dier te zien, want zoals gezegd zijn het nachtdieren.  Overdag liggen ze vaak lui te niksen op een boomtak.  Vandaar misschien hun naam.
Tevreden omdat we al de ‘big five’ gezien hebben, keren we terug naar de camping.  We zien nog een zeldzame serval, een kat ter grootte van onze huiskat, maar met het vlekkenpatroon van een cheetah.
De nacht brengt suspens, want ik hoor leeuwen brullen vanuit verschillende richtingen.  En de belaagde wrattenzwijnen hoor ik in paniek knorren.  De gin zorgt er weer voor dat ik niet bang word en geniet van puur Afrika.

Frey stelde gisteren voor om een ochtendsafari te ondernemen.  ‘s Morgens zijn de meeste dieren veel actiever dan overdag omdat het dan zo warm nog niet is.  De kans om dan een jachtpartij te zien is veel groter.  Het liefst zouden we cheetahs tegenkomen, want deze grote katten zijn haast de enige soort die we nog niet gezien hebben op onze safari.  Bok denkt alles al gezien te hebben en blijft in zijn nest steken.
Aanvankelijk zien we weinig, behalve dan een knappe zonsopgang en enkele laagvliegende luchtballons van waarschijnlijk wel mooie, maar voor ons veel te dure luchtsafari’s.


Ballonsafari

Twee leeuwinnen komen drinken in een riviertje dat onze weg kruist en we staan in de ideale positie om ze te fotograferen.  Hun spiegelbeeld weerkaatst in het water.  Deze foto wordt ongetwijfeld de nieuwe wallpaper van mijn computerscherm op het werk !




Net voor we terug aan de camping zijn stopt Linus de jeep...er zitten twee cheetahs in het
gras !  Missie volbracht, alles gezien.  ‘Balen voor Johan !’, zegt Frey.
Na het ontbijt vatten we de terugweg aan naar Arusha.  De rit duurt bijna de hele dag en onderweg krijgen we een lekke band.


Giraf aan de uitgang van de Serengeti

In Arusha gaan we met Frey en Jason pizza eten in de gezellige tent Pizzarusha.  Het tweetal gaat door naar Zanzibar, terwijl wij nog even zullen blijven hangen in de Usambara Mountains in het oosten van Tanzania.  Misschien zullen zij nog op Zanzibar zijn als wij daar toekomen, maar dat lijkt onwaarschijnlijk.
Jason wil graag een vlag kopen van Tanzania zoals hij ook in Kenia deed.  Aan al de vrienden die hij daar maakte vroeg hij om de vlag te handtekenen.  Hij vindt het een mooi souvenir.  In Tanzania is het veel moeilijker om de vlag te bemachtigen en zijn pogingen waren tot op heden vruchteloos.  Hij vindt het spijtig dat hij de vlag nog niet heeft, want hij had graag onze krabbel op het doek gezien.
Vaak gebeurt het niet, maar soms is Jason ernstig en dan laat hij blijken dat hij enorm veel geleerd heeft van zijn aanwezigheid in Kenia en Tanzania en dat hij tot zoveel nieuwe inzichten is gekomen.  Hij is vastberaden in zijn leven iets te willen doen aan de honger en de miserie in Afrika , maar beseft tegelijkertijd dat hij alleen niet veel kan doen.  ‘I am too small’.  Hij wil niet rijk worden zolang er honger is in de wereld.  Als iedereen een beetje zou zijn als Jason, dan zag de wereld er vast veel beter uit dan nu het geval is.
We nemen afscheid van deze twee fijne mensen.

In Arusha houden we een rustdag.  We gaan naar de bank, want het geld is bijna op.  Bok is nog niet goed wakker.  Hij wil traveler-cheques wisselen voor 200.000 shilling en komt mij met een verbaasd gezicht vertellen dat de bankbediende enkel US-dollars en Tanzaniaanse shillings kan uitbetalen.  ‘Wel Bok, we zijn toch in Tanzania, waarom zijn Tanzaniaanse shillings dan niet goed genoeg ?’  ‘Oeioei, nu dacht ik Keniaanse shillings ! Stom van mij.’
Waarop Bok terugkeert naar de balie.  Gelukkig staat hij nu aan een ander loket dan daarnet.  De nieuwe bediende vraagt welke briefjes Bok wil, waarop hij antwoordt : de kleinste.  Mario en ik, die het hele gebeuren vanop afstand aanschouwen, horen elk woord en ik zeg : ‘Wat doet hij nu ! ?’  De kleinste briefjes zijn er van vijfhonderd shilling.  De bankbediende verdwijnt van het toneel en komt even later terug met vierhonderd briefjes van vijfhonderd shilling en Bok beseft zijn tweede kemel.  ‘Hij is er weer wat van aan’t maken’, zegt Mario.  Bok maakt aan de bankbediende duidelijk dat dit dikke pak papier nooit in zijn portefeuille past en krijgt tenslotte groter geld.  De fraaiste tafereeltjes komen vaak voor op de meest onverwachte plaatsen !
 
 

USAMBARA MOUNTAINS

Lushoto is een rustig bergdorpje in de Usambara Mountains in het oosten van Tanzania.  We ontmoeten er een koppel uit Kortrijk en plannen met hen een dagtrip voor morgen naar een bergtop in de buurt.
In het Mandarine Hotel zijn we blijkbaar de enige drie gasten.  Wanneer we in het restaurant van het hotel aan het eten zijn, staan er nog twintig borden op tafel gedekt.  Maar wanneer wij al lang gegeten hebben, komt er nog steeds niemand opduiken en we vermoeden al dat die borden daar maar staan voor de schijn en om de indruk te wekken dat hier veel volk komt eten.  Heel laat in de avond duiken plots twintig hongerige Noren op.  Gedaan met de rust !


Fruitverkoopsters in de Usambara Mountains

Met gids Abu en Linda en Frank uit Kortrijk klimmen we naar de Rolling Rock.  Linda heeft er moeite mee, want ze heeft drie dagen voor hun vertrek naar Tanzania nog een voetoperatie gehad en nu kan ze niet goed volgen.  Frank is haar trouw en blijft samen met haar achter, wanneer wij met Abu verder klimmen naar de top.
We zijn ‘off the beaten track’ en in de bergdorpjes zijn de mensen dus veel hartelijker dan in bijvoorbeeld Arusha.  We plukken passievruchten en suikerriet langs de weg.  Er zitten verschillende kameleons op de koffiestruiken in de graskant.  We mogen de kameleons vastpakken, want ze bijten nooit zegt Abu, maar ze maken wel een dreigend, blazend geluid.
Bij de afdaling pikken we Linda en Frank weer op in het dorpje waar we ze achterlieten en ze schijnen heel dat dorp al te kennen.  Er zitten wel vijftien zwarten rondom hen te lachen en zot te doen.
‘s Avonds in het restaurant van het Sun Hotel zitten vijftien blanken en het zijn toevallig allemaal Belgen.  We zeggen Linda en Frank vaarwel.

We charteren transport om een uitstap te maken naar het dorpje Mtae op 65 km ten noordoosten van Lusotho en we kunnen niet hard rijden, want de zandweg is vol putten.  In het dorpje Mlalo houden we halt.  Er wonen vele boeren die rondom het dorpje groenten kweken.
Tanzania is net zoals zoveel andere Afrikaanse landen zeer arm.  De laatste jaren zijn vele oogsten mislukt door de aanhoudende droogte.  Nu na 11 september ook het toerisme is verminderd, zijn de inkomsten van het land fel gedaald.  De hele economie van het land zit in een neerwaartse spiraal en ondanks de mooie woorden van president Mkapa is er geen verbetering in het vooruitzicht.
In een restaurantje in Mlalo hangt een vergeelde poster aan de muur met de slogan :’The great thing in this world is that it doesn’t matter where we are now.  The important thing is in which direction we are going.’  De poster stamt uit de tijd toen het beter ging.  Nu zijn de kleuren van de poster vervaagd, samen met het optimisme in de slogan…
De weg loopt dood in Mtae.  Het dorp ligt op het uiteinde van een rots en is omgeven door de afgrond.  Op straat komen de kinderen benieuwd kijken naar ons.  Sommigen zijn bang, anderen zijn wat stouter.  Wanneer we door een lagere school lopen, hebben we veel bekijks.


Kinderen in Mtae

Het gebied is bergachtig en omdat er veel aan landbouw wordt gedaan, is de grond erg onderhevig aan erosie.  Daarom lopen hier verschillende projecten, gefinancierd door vooral Duits en Nederlands geld om aan herbebossing te doen.  Anders dan bij ons is de laag vruchtbare grond slechts heel dun in de tropen.  Boomwortels zorgen ervoor dat de grond vastgehouden wordt en niet wegspoelt bij hevige regens.  Wanneer de bomen gekapt worden, spoelt op den duur alle vruchtbare grond weg met de regen, vooral in bergachtige streken zoals deze.  Er ontstaan modderstromen en kale rots is alles wat nog overblijft.  En dan is het ook met de landbouw gedaan.  Daarom is het zo belangrijk om de erosie tegen te gaan en herbebossing is de beste manier.
In het hotel in Lushoto zijn we nu echt alleen.  De baas zegt dat hij 11 september goed gevoeld heeft aan zijn inkomsten dit jaar.  Op CNN heeft men het over de nakende aanvallen van Amerika op Irak en de hotelbaas ziet dit somber in.  Zullen er straks nog minder toeristen komen ?
Wanneer hij vraagt waar onze vrouwen zijn, antwoord ik :’You know the Bob Marley song, No Woman, No Cry ?’, waarna hij hartelijk moet lachen.
 
 

DAR ES SALAAM

Dar valt tegen.  Wanneer we van de bus stappen, weten we niet waar we zijn en dus heeft de taxichauffeur vrij spel om ons op te lichten.  Het hotel is van een moslim en dus alcoholvrij.  In de stad is niks te zien en vervelende touts achtervolgen ons.  Veel restaurants en bars die in onze reisgids staan zijn er niet meer of zijn verhuisd.  Het Hard Rock café is met jaarlijks verlof, middenin het hoogseizoen nog wel.  Een nieuwe pub, de Florida Pub, kan ons wel bekoren.  Het eten is lekker en niet duur en er is bier.  We brengen haast de hele dag door in deze bar, welke de enige positieve ervaring is in Dar Es Salaam.
 
 

ZANZIBAR

Zanzibar is een eiland dat tot Tanzania behoort, maar is toch semi-autonoom.  De overzet duurt een kleine twee uur en aan de grenscontrole krijgen we een stempel van Zanzibar in onze reispas.  Eens de douane voorbij worden we achtervolgd door negen ( !) zwarten die ons naar een hotel willen begeleiden om zo een commissieloon op te strijken van de hotelbaas.  Ze maken heel wat heibel onderling en willen mekaar liever kwijt.  Het is hun manier van overleven.  Enkel de kruier die onze rugzakken vervoert krijgt van ons een fooi.  Na twee volboekte hotels te zijn langsgeweest, komen we bij het Haven Guesthouse en hier is nog plaats voor ons.  De hotelbaas moet duchtig lachen met de negen zwarte bekvechters en wij zijn blij dat we ervanaf zijn.  Voor de rest lijkt Zanzibar werkelijk een paradijseiland te zijn.
Het Haven Guesthouse ligt in het hart van Stonetown, de hoofdstad van Zanzibar.  Het centrum is een doolhof van nauwe steegjes tussen witgekalkte rijhuisjes.  Auto’s rijden er niet, want de straten zijn daar te smal voor.
 

Zanzibar is een kruideneiland.  Het land dat niet in privéhanden was, werd vroeger door de regering verdeeld onder de arme bevolking en nu kweken zij er ginger, cinnamon, kruidnagel, muskaatnoot, peper, koffie, maniok, bananen, kokosnoten en noem maar op.  Ze kunnen ervan leven, maar rijk worden doen ze niet.
We doen de kruidentoer die hier zeer populair is en we mogen van alles proeven tot onze mond in brand staat.  Naar het schijnt is 80% van de wereldproductie van kruidnagel afkomstig uit Zanzibar.  De overige 20% komt hoofdzakelijk uit Azië.
Zanzibar is ook de geboorteplaats van wijlen Freddie Mercury, de zanger van de Britse popgroep Queen, die dik tien jaar geleden bezweek aan de gevolgen van AIDS.


'Bounty-strand' op Zanzibar




Via e-mail ben ik te weten gekomen dat onze vrienden Frey en Jason van het safari-avontuur in de Serengeti nog steeds in Zanzibar zijn.  We kunnen ze vandaag ontmoeten als we in Stonetown blijven.  Ze komen van de noordelijke stranden en nemen vandaag nog de boot terug naar het vasteland.
Jason is blij ons weer te zien.  Hij heeft de Tanzaniaanse vlag kunnen kopen en nu kunnen wij ze alsnog handtekenen.  Het was niet makkelijk om de vlag te vinden.  In een gouvernementeel gebouw op drie kilometer van Dar Es Salaam kon hij het kopen.  Hij was bang, want het gebouw leek op een gevangenis en hij werd ondervraagd over wat hij met de vlag wilde doen.  Daarna kreeg Jason nog een hele preek te horen over de betekenis van de vlag.  Het groen staat voor de planten, het geel voor de mineralen, het zwart voor het volk en het blauw voor het water.
Op het dak van het Africa House Hotel houden we lunch, tekenen Jasons vlag en zeggen vaarwel.
Die avond komen we uit de bar om halftwaalf ‘s nachts en ik word aangesproken door een zwarte.  ‘Ik wil de waarheid spreken’, zegt hij.  ‘Ik ben een tout en leef dus van de fooien die ik krijg van hotel-en restauranteigenaars wanneer ik toeristen tot bij hen breng.  Maar vandaag heb ik helemaal niets kunnen verdienen en nu heb ik honger.  Kan je mij niets geven, het hoeft geen geld te zijn.  Een bord met eten op de vismarkt.’  Huiverend van de gedachte dat een mens zo de touwtjes aan elkaar moet knopen, geef ik de man wat hij vraagt.

Met een houten motorboot vol kakkerlakken varen we naar Changuu Island, beter bekend onder de naam Prison Island.  Het is een piepklein, maar zeer groen eilandje op dertig minuten varen van Stonetown.  Vroeger gebruikten de Arabieren het eiland om er te magere slaven een tijdje vet te mesten zodat ze wat meer geld opbrachten.  De krotten van de gevangenissen staan er nog, de slaven zijn allemaal lang geleden verkocht…
Prison Island is ook de thuishaven van de laatste grote kolonie van de nog resterende Aldabra-landschildpadden.  Ze zijn afkomstig van de Seychellen, maar zijn daar al lang uitgestorven.  Oorzaak : de mens.  De dieren worden één meter lang, driehonderd kilo zwaar en honderd jaar oud.  Het is de enige van acht verschillende soorten reuzenlandschildpadden die de eilanden van de Indische oceaan bevolkten, die nog niet is uitgestorven.  De Aldabra-landschildpad is de tweede grootste soort, enkel die van Galapagos-archipel in Ecuador is nog groter.  Naast Prison Island is er nog een hele kleine populatie op Mauritius en verder misschien hier of daar ergens nog een exemplaar in één of andere dierentuin.  De schildpadden van Prison Island worden zwaar bewaakt en achter een elektrische omheining gehouden.  Voordat de draad er stond werden hier veel schildpadden gestolen.  In 1996 waren er nog slechts zeven dieren op Prison Island, maar nu zijn er terug ongeveer tweehonderd.
Overal hangen bordjes met de boodschap ‘Do not sit on the tortoises, please.  Thank you !’ en ik kan aannemen dat de verleiding om dit toch te doen heel groot kan zijn bij sommige kinderen.


Aldabra-landschildpad




Terug in Stonetown vinden Mario en ik dat ons haar te lang wordt en we gaan naar de kapper.  Eénmaal gekortwiekt verlaat de kapper zijn zaak en geeft ons een persoonlijke escorte naar ons hotel.  Hij is bang dat we anders zouden verloren lopen in  het doolhof dat Stonetown is.
We eten ‘s avonds op de vismarkt van Stonetown.  Het eten is goedkoop en toch lekker en zeker en vast vers.  Ik bestel aan één van de kraampjes een tonijnsaté met groenten en friet en ik zet mij op een bank.  Het laatste blokje vis heeft volgens mij naast de barbecue gehangen, want het is niet gaar en ik laat het liggen.  Een kleine jongen zit naast mij op de bank en tikt op mijn schouder: ‘Mister, may I have the fish please ?’  Ik knik en als een hongerige kip neemt hij het stukje vis van mijn bord.  Nu helemaal overtuigd dat hier wel degelijk honger is, haal ik nog een tweede bord,  eet er een beetje van en zet het vervolgens zo opvallend mogelijk neer op een tafel.  Ik draai mijn rug en kijk seconden later even over mijn schouder.  Het bord is al verdwenen in de nacht…

Mario gaat zijn duikersmateriaal afhalen in het kantoortje van DHL en de bagage die opgestuurd werd vanuit België is daadwerkelijk toegekomen.  We blijven vandaag opnieuw in Stonetown en ontmoeten vier Belgische jongeren uit Leuven.  Eén van hen heeft hoge koorts en het viertal neemt de juiste beslissing om hun planning aan te passen en een dokter op te zoeken.  Hij krijgt te horen dat hij malaria heeft opgelopen en krijgt onmiddellijk een behandeling met mefloquine, die naar het schijnt niet meevalt.  Ook wij schrikken hiervan, omdat we nu met onze neus op de feiten worden gedrukt dat malaria hier wel degelijk een reëel gevaar vormt.  Hoewel de ziekte heden ten dage goed te behandelen en zelfs volledig te genezen is, ligt het sterftepercentage toch nog op 1%.  Hoofdreden is dat vele slachtoffers te lang wachten om naar de dokter te gaan en gewoonweg bezwijken aan te hoge koorts.
Twee van de Leuvenaars rijden met ons naar de Via Via van Zanzibar.  De Belgische uitbaatster heeft ook al verschillende keren malaria gehad.
Ik drink Tanzaniaans bier uit een Belgisch Jupiler-glas en het loopt net iets te vlot binnen.  Op dezelfde wijze als waarop ik de top van de Kilimanjaro bereikte, verlaat ik nu de Via Via van Zanzibar.

In het noorden van Zanzibar zijn enkele ‘Bounty-stranden’.  We gaan naar het dorp Nungwi en het regent bijna heel de dag.  Hoewel het niet te koud is, nodigt de zee ons toch niet uit om te zwemmen.  Maar Nungwi is een toeristisch oord, zo één als in de boekskens van Sunsnacks en er is dus genoeg ‘begankenis’ om de dag te vullen.
Een blanke dame, die blijkbaar pas is toegekomen op Zanzibar, bestelt een cola-light.  ‘Het spijt mij, maar dat hebben wij niet.’, zegt de ober.  Alsof er in hongerend Afrika nood zou zijn aan een calorie-arm vermageringsdrankje !
En ‘s avonds komt de zon erdoor.  We krijgen dus toch nog een mooie zonsondergang te zien.  Tientallen zeilbootjes met vissers varen bij avond uit, ‘s nachts wordt er gevist.  De kleine zeilbootjes worden dhow’s genoemd.  Mijmerend vanop het strand bij de verdwijnende zon beeld ik mij in wat er met de vissers zou gebeuren als deze dhow’s hetzelfde lot zouden ondergaan als die andere Dow uit Amerika die we allemaal kennen en die deze zomer naar onbekende diepten is gezonken…

Nungwi ontwaakt, anders dan gisteren, vandaag in de brandende zon.  We wandelen over het strand tot aan het ‘aquarium’.  Hier huisvest men zeeschildpadden en vissen.  Het natuurlijke meertje waarin de dieren zitten, staat in verbinding met de zee.  Het water is dus zeewater en gaat mee op en neer met de getijden.
De zeeschildpadden doen nog beter dan de landschildpadden van Prison Island.  Ze worden honderdtwintig jaar oud en anderhalve meter lang ! Ook deze dieren zijn met uitsterven bedreigd.  Ze zijn uiteraard beschermd, maar hun vlees is een lekkernij.
In dit meertje worden de jonge dieren gehouden tot ze groot genoeg zijn om weer vrijgelaten te worden.  Het is goed om horen dat men ook in Afrika stilaan het belang begint te beseffen van de instandhouding der soorten.  Het is misschien maar een druppel op een hete plaat, want stropers zullen er altijd blijven in een continent met zoveel honger.  Maar het is een begin…


Nungwi bij avond






We krijgen alweer een mooie zonsondergang.  Bok en Mario gaan op fotojacht en ik geniet in m’n eentje van het spektakel vanop een rots op het strand.  Onder mij klotsen de golven.  Er danst een PET-fles eenzaam op de golven, terwijl de zon gestaag de horizon nadert.  Een tweede PET-fles duikt op vanuit de zee en door een ontzettend toeval botsen de twee flessen tegen elkaar.  Ze dobberen even naast elkaar, om dan weer elk hun weg te gaan in de eindeloze zee en ik denk aan Jason en Frey, hoe wij hen als bij toeval tegenkwamen en samen even een fijne tijd beleefden in de Serengeti, de eindeloze zee.  En hoe we vervolgens elk weer onze eigen weg gingen om mekaar waarschijnlijk nooit meer weer te zien…

Bok en ik verlaten Mario in de ochtend.  Onze reis zit erop, maar Mario blijft naar goede gewoonte nog een week langer om te duiken.
Op de terugweg naar Stonetown houd ik mij in gedachten bezig met de vraag : Is Zanzibar nu werkelijk een aards paradijseiland, zoals het steeds wordt voorgesteld ?  Zeker niet voor iedereen.  Er is armoede en honger en voor velen heerst er een dagelijkse strijd om op één of andere manier te overleven.  En voor de welstellende bezoeker ? Het is wel een plaats die uitnodigt tot het beleven van mooie momenten.  Eten delen met de hongerigen, mijmeren bij een zonsondergang met dansende PET-flessen.  En die moménten maken het paradijs, denk ik, niet zozeer de plaats.
Onze terugweg naar huis verloopt in zeven stappen met vijf verschillende voertuigen.  Eerst een busje tot in Stonetown, dan een boot, vervolgens een taxi tot aan de luchthaven van Dar, dan een vlucht tot Amsterdam, dan de trein tot Berchem, vervolgens nog een trein tot Heist, vanwaar pa ons tenslotte een lift geeft tot thuis in zijn nieuwe Citroën.
En dan is er weer zo’n paradijselijk moment.  Voor het eerst zie ik in levende lijve de reeds vier weken oude Nina, samen met haar fiere mama, papa, oma en opa.  En nu weet ik het zeker, het paradijs is geen plaats, het is een moment, eender waar…
 
 

YVES VAN ROOSBROECK
Augustus 2002