Door Jan Van Roosbroeck.
Toen ik acht jaar geleden voor de eerste maal naar Ierland op reis ging, was dat liefde op het eerste gezicht. Ik was toen een snaak van 19 en was samen met de Mario op het einde van augustus in een impulsieve bui nog naar Ierland vertrokken. Het werd een memorabele reis, waar we al fietsend een stukje van Ierland leerden kennen. De woeste natuur, de vele rotskusten, de bruine kroegen, het wispelturige weer en de al even wispelturige bewoners zelf. Het werd ons al snel duidelijk dat 10 dagen niet voldoende waren om dit eiland ten volle te leren kennen en daarom beloofden we plechtig dat we zouden terugkeren als we 25 waren.
Belofte maakt schuld en het was dus de hoogste tijd om onze oude liefde nog eens een bezoekje te brengen. Onze nieuwe reis zouden we opnieuw al fietsend doorbrengen, in een tijdsbestek van twee weken. Het reizen per fiets is voor ons de ideale manier om een land als Ierland te verkennen. Zo kan men immers de natuur ten volle tot zich laten doordringen en tijdens de vele rustpauzes tussen het fietsen door belandt men automatisch in 1 van de vele pubs, waar het culturele leven van de Ieren zich grotendeels afspeelt. Onze tocht ging voornamelijk langs de westkust van Ierland: van Londonderry via Donegal naar Sligo en van Achill Island tot aan Shannon Airport. In totaal legden we 780 km af met de fiets.
Onze fietsroute doorheen het eiland.
We hebben beiden een trekkingfiets en het was daarom de bedoeling dat
we onze fietsen zouden meenemen. De gemakkelijkste oplossing voor ons was
het vliegtuig. Voor 25 euro per vlucht nam Ryanair fietsen mee. De heenvlucht
had Dublin als bestemming. De terugvlucht vertrok vanuit Shannon Airport,
nabij Limerick.
DAG 1: zondag 6 april
Het was voor ons de eerste keer dat we een fiets mee met het vliegtuig
namen en dat had mij althans enige kopzorgen bezorgd. We hadden onze fietsen
op voorhand goed ingepakt in grote kartonnen dozen en daarna de dozen nog
eens extra ingewikkeld met een aantal windingen krimpfolie. De fietsen
waren deels gedemonteerd om zo weinig mogelijk plaats in te nemen. Dankzij
den Boone en zijn pick-up truck geraakten wij en onze dozen veilig en wel
in de luchthaven van Charleroi, waar we de dozen zonder veel problemen
konden inchecken. Omdat het bagage was die groter was dan de doorsnee exemplaren,
was het nodig dat ze opgehaald werd door de luchthavenarbeiders. In Dublin
aangekomen - rond 11.30 h - werden de dozen afgeleverd door hun Ierse collega-arbeiders.
Tot onze schrik was de krimpfolie verdwenen en waren de dozen open maar
gelukkig was er niets mis met de fietsen. Dan konden we beginnen met het
opnieuw aanbrengen van de pedalen, het draaien van het stuur en het oppompen
van de banden. Deze operatie speelde zich af in de bagagehal van Dublins
internationale luchthaven. Alles verliep vlot en een weinig later stonden
we klaar aan de uitgang van de luchthaven. Ierland lag aan onze banden.
Vertrek aan de luchthaven van Dublin.
Het was miezerig weer maar het voelde goed om terug in Ierland te zijn. Voor mij was het al de derde keer. In 1996, het jaar na mijn eerste reis met Mario, ging ik er voor een tweede keer naartoe. Maar dat was ondertussen ook al 7 jaar geleden. De bestemming voor vandaag was Drogheda, zowat 40 km benoorden Dublin. We zouden de koningsgraven van Newgrange gaan bezoeken, een verzameling megalithische ganggraven van ca. 3000 jaar oud gelegen langs de rivier de Boyne. De rit daarheen verliep vlot omdat het overwegend een vlak parcours was. Maar vlak bij Newgrange ging het de mist in: we reden verloren. Wanneer we uiteindelijk toch bij Newgrange aankwamen, wachtte er ons een kleine teleurstelling. Het was onmogelijk om de graven te zien. Het hele domein er omheen was afgebakend en voor een bezoek was men genoodzaakt om een speciale rondleiding te volgen, die enkele uren zou duren. Hier hadden we geen tijd en goesting voor en daarom zakten we maar verder af naar Drogheda. 's Avonds stond de teller op 69 km.
Drogheda is - naar Ierse normen - een tamelijk grote stad. Het is een grijze provinciestad, met redelijk wat industrie. De invalswegen zijn bijzonder druk en als men op de kaart kijkt ziet men waarom. Het is gelegen langs de weg die de twee grootste steden van het gehele eiland verbindt - Dublin en Belfast. Men is volop bezig met de aanleg van een snelweg tussen deze twee steden om het verkeer in de tussenliggende steden wat te ontlasten. We hadden de nieuwe autosnelweg al meermaals gezien maar hij was nog niet in gebruik. Transport - en daarom ook het snelwegennetwerk - vormt altijd een barometer voor de economie van een land. Tot voor kort was de enige snelweg van de Ierse Republiek de ringweg van Dublin. Binnenkort zal er dus naast de ringweg ook nog een heuse verbindingsweg bestaan tussen Dublin en Belfast. Goed voor de Ierse economie, spijtig voor het rustige achterland waar we doorgereden zijn.
Diezelfde avond informeerden we bij het station van Drogheda naar de trein naar Londonderry, in het noorden van Noord-Ierland. We wilden van daaruit naar Donegal rijden, het ruige noorden ten westen van Noord-Ierland. De loketbediende fronste even zijn wenkbrauwen toen ik naar onze bestemming informeerde. 'Londonderry ? Ah, Derry !' Op dat moment wist ik het nog niet, maar de Ieren hebben een grondige afkeer van het woordje 'London' in 'Londonderry' en dus laten ze het weg. Hij vertelde ons dat we eerst de trein naar Belfast dienden te nemen en vervolgens moesten overstappen op de trein met bestemming Derry. Die nacht sliepen we in een jeugdherberg aan een drukke weg in Drogheda.
DAG 2
De dag daarop zou het een rustige dag worden. Eerst enkele uren sporen, daarna nog wat fietsen. Achteraf bleek dit allerminst het geval. We maakten kennis met Noord-Ierland.
Veel wist ik niet van Noord-Ierland. Ik wist dat er een jarenlang conflict heerst tussen de katholieke en protestantse Noord-Ieren en dat er geregeld aanslagen gebeuren van het IRA, het Irish Republican Army. Dit is een verzetsbeweging die Noord-Ierland weer bij de Ierse Republiek wil. De enige reden dat we door Noord-Ierland wilden reizen was omdat het de gemakkelijkste manier was om in Donegal te geraken. Een langer verblijf in Noord-Ierland zou op een andere keer maar moeten gebeuren. We hadden ook geen zin om met Britse ponden te zeulen.
's Morgens stapten we op de trein naar Belfast. Onze fietsen gingen in een apart bagagehok. Als we ongeveer een half uur aan het rijden waren, kwam de conducteur ons vriendelijk verzoeken om in de volgende halte van trein te verwisselen. Geen probleem, zo bleek het, we naderden immers de grens met Noord-Ierland en we moesten op een Britse trein overstappen. In de andere trein informeerde de Britse conducteur naar onze bestemming. 'Derry ? Ah, Londonderry !' Het begon me stilaan duidelijk te worden nu. In Noord-Ierland gebruikt men terug de volledige naam Londonderry. Achteraf heb ik horen zeggen dat de gevoeligheid rond de benaming van (London)derry bij de Ieren zelf groot blijkt te zijn. Door het gebruik van de naam bekent iemand kleur. Wie 'Londonderry' zegt, heeft protestantse sympathieën; wie 'Derry' zegt heeft er katholieke. Opnieuw echter verzocht de conducteur ons vriendelijk of we in het volgende station wilden uitstappen en de volgende trein wilden nemen. Er was iets gaande, maar wat precies wist hij niet. In het volgende station, stapten we na lang wachten op een veel kleinere trein. En even verderop gebeurde hetzelfde: we dienden uit te stappen en de volgende trein te nemen. Deze conducteur meldde ons dat er een bomalarm was in de buurt van Belfast en dat men de treinreizigers daarom met een grote omweg en met verschillende treinen rond Belfast stuurde. Het was niet zeker of de treinen helemaal tot in Londonderry zouden rijden. Heel de uurregeling lag immers danig in de knoop.
Uiteindelijk raakten we toch in Derry, na met zes verschillende treinen te hebben gereden en na 6 uur reizen. In 1 van de stationnetjes, braken er rellen uit tussen enkele jongeren en stationspersoneel. De reden hiervan was voor ons niet duidelijk. Het bomalarm bleek te maken te hebben met het bezoek van de Amerikaanse president Bush, die welgeteld op deze dag een bezoekje bracht aan Noord-Ierland.
Voor ons was onze eerste kennismaking met Noord-Ierland ruimschoots voldoende en we wilden opnieuw naar ons geliefde Ierland. Daarom verlieten we ijlings Derry, richting Donegal. Aan de grens had ik controleposten verwacht of toch op zijn minst wat prikkeldraad. Niets bleek minder waar. We zagen dat we terug in de Ierse Republiek waren doordat de prijzen terug in euro aangegeven stonden. Leve Europa ! En daarmee waren we in Donegal.
We waren nu in de buurt van Grianan of Aileach. Het lijkt een personage uit The Lord of the Rings, maar in feite is het een goed bewaard gebleven stenen ringfort op een bergtop, waar bovendien het uitzicht spectaculair zou moeten zijn. Na enige tijd zoeken, bereikten we het fort. We waren er alleen en er hing mist, die het uitzicht voor ons belemmerde.
Het stenen ringfort Grianan of Aileach in Donegal.
Na een avondmaal in een kerkrestaurant - een gezellig kerkje omgebouwd tot een restaurant - zochten we een plaats om onze tent op te stellen in de vrije natuur. Het was een koude nacht.
DAG 3
De dag daarop was onze eerste volledige fietsdag in Donegal. We zouden vandaag via Letterkenny naar het Glenveagh National Park rijden. Het is een natuurpark waar men tevergeefs naar een boom kan op zoek gaan. Het landschap wordt er grotendeels bepaald door bergen, veenland en meren. De twee hoogste bergen van Donegal - de Mount Errigal (752 m) en de Slieve Snaght (683 m) - zijn eveneens in het park gelegen. Niet dat deze recordprestatie daarom het park aantrekkelijker maakt, maar de Mount Errigal heeft eveneens de reputatie om de mooiste berg van heel Ierland te zijn. Hij is voor de Ieren een beetje wat de Matterhorn voor de Zwitsers is, zo heb ik me laten wijsmaken.
Onderweg naar het park, reed ik een eerste maal plat. Maar niet geklaagd, we hadden ons hier op voorzien. We hadden het nodige gerief bij en staken een nieuwe binnenband.
Een meewarige blik naar een lekke achterband.
In het park zelf was er geen andere levende ziel te bespeuren. Zo ver men kon zien, zag men alleen maar bergen bedekt met veenland. Het ontbrak ons echter aan tijd om de Mount Errigal te bezoeken omdat hij niet op ons geplande traject zat. We vervolgden onze weg door de Glendowan Mountains richting het kuststadje Dunglow, waar we neerstreken tegen de avond aan.
Het Glenveach National Park.
Het stipje in de verte is Mario.
Dunglow is in feite 1 lange, rechte, brede hoofdstraat. Wat dat betreft, zou het evengoed een dorpje in de Far West kunnen zijn. Na de lange rit door het desolate landschap was het nu de hoogste tijd voor een Guinness in 1 of ander 'saloon'. Al snel vonden we een geschikte bruine kroeg. Het café was zo goed als leeg: aan de tapkast zat een oudere man en in de hoek zaten twee jongere kerels. Ze zaten aan de whisky. Dat was het zo ongeveer. Even later kwamen de jongere kerels vragen of ze bij ons mochten komen zitten. Ze begonnen een gesprek met ons.
-"Van waar komen jullie ?"En zo ging het nog even door. Het waren beste kerels, maar ze hadden al iets te diep in het glas gekeken. Toen ze vernamen dat we Belgen waren, werden ze bijzonder uitbundig. "Thank God you are not British !", bleven ze maar herhalen, terwijl ze onze handen schudden. Het feit alleen dat we géén Britten waren, stemde hen tot vreugde. Volgens de jongste van de twee was dit café het IRA-hoofdkwartier uit de regio. Hij fluisterde samenzweerderig: "Zie je die oudere man daar, in het midden van de toog?" Aan de toog zat nog steeds de oudere man, daarbuiten zat er niemand. "Die daar met de bril en het grijze haar", vervolgde hij, om zo alle verwarring weg te nemen. "Hij is de plaatselijke leider van het IRA. Gelukkig dat jullie geen Britten zijn !" Wat er ons anders ten deel zou gevallen zijn, wist ik niet maar op dat ogenblik kon het geen kwaad om Belg te zijn.
-"We komen met de fiets van het Glenveach Nationaal Park."
-"Ah, dan hebben jullie Mount Errigal gezien."
-"Neen, spijtig genoeg niet. Hij lag niet op onze route."
-"Dan gaan jullie morgen naar Mount Errigal."
-"Neen, we rijden verder naar het zuiden. We hebben de tijd niet."
-"Maar, jullie moeten terug rijden ! Je kan Donegal niet verlaten zonder dat je Mount Errigal gezien hebt. Jullie moeten absoluut morgen terug rijden !"
Vooral in dit deel van Ierland, met name in Donegal, leeft de haat tegen de Britten vanwege de Noord-Ierse kwestie. Door Noord-Ierland is Donegal immers bijna volledig afgesloten van de rest van de Ierse Republiek. Hierdoor is het een uithoek, een gebied dat door iedereen vergeten wordt. Daarbij komt nog de gebrekkige infrastructuur in en naar Donegal, die ervoor zorgt dat het - meer dan waar ook in Ierland - een economisch bijzonder onaantrekkelijk gebied is. Hierdoor zijn er steeds meer mensen - en vooral de jongeren - die wegtrekken, richting de grotere steden in het oosten van het land. De mensen die er toch blijven, leven voornamelijk van het toerisme en van de visvangst. Voor vele Ieren vormt Noord-Ierland de kern van het probleem, maar mij lijkt het eerder een manier om de schuld in andermans schoenen te schuiven. Gelukkig likt Europa een beetje hun wonden. Er wordt veel Europees geld geïnvesteerd in Ierse infrastructuurwerken en door het wegvallen van de grenzen werd de barrière met Noord-Ierland iets kleiner.
We praatten nog even verder maar al snel dienden we verder te rijden om een kampplaats te vinden voor de nacht. In de avondzon volgden we de kust naar het zuiden en even verderop vonden we een geschikte locatie om onze tent op te zetten. Het was een enorm uitgestrekte heidevlakte waar we de tent konden opstellen achter enkele struiken, om zo een beetje uit het zicht te staan. We reden 86 km vandaag. We ontdekten dat onze tent vlak bij de resten van een stenen huis stond. In Ierland vindt men overal her en der verspreid overblijfselen van stenen huizen. Het zijn huizen die achtergelaten zijn door de vele Ierse emigranten in tijden van economische crisis. Er hing een troosteloze sfeer en bij valavond deed het zelfs een beetje beangstigend aan.
In de loop van de nacht dook de temperatuur tot onder het vriespunt. Ik had een vreselijke nachtmerrie. Ik droomde dat ik wakker in de tent lag en dat er een kwaadmoedig iets - mens of dier - aan het trappen was tegen het tentzeil en tegen mij. Mijn armen en benen leken verlamd. Het leek allemaal zo echt. Ik huiverde en begon heftig te ademen. Toen ik daarop wakker werd - op dezelfde plaats als waar ik droomde dat ik lag - duurde het ettelijke minuten voor ik ervan overtuigd was dat 'het beest' weg was en dat het maar een droom was. Was dit het spook van de resten van het huis dat ons, indringers, van zijn domein wou verjagen ? Het was niet moeilijk om hier in geesten en spoken te geloven.
DAG 4
De volgende dag was een zonnige dag. Het was onze eerste. We volgden de kust verder naar het zuiden, langs Gweebarra Bay naar Ardara en zo richting de Glengesh Pass. Deze bergpas is een spectaculaire beklimming en dito afdaling die de reiziger uiteindelijk tot aan Donegal Bay brengt. Het vormde een eerste beproeving voor onze beenspieren en zweetklieren.
De Glengesh Pass gezien van boven. De weg slingert zich
met vele bochten tot boven.
Het mooie weer liet ons toe om 's middags in onze T-shirts te picknicken net voorbij Carrick. Het was een voorbeeldige picknickplaats, met een spectaculair uitzicht. Spijtig genoeg troffen we ook hier sluikstortafval aan, zoals op vele plaatsen naast de baan. Het is 1 van de domeinen waar de Ieren verdacht veel op de Belgen lijken. Onze dagelijkse Guinness dronken we in het gezellige vissersdorpje Killybegs.
's Avonds streken we doodop neer in een Bed & Breakfast in Donegal Town, na een tocht van 91 km. Op TV zagen we hoe de Amerikanen Bagdad veroverd hadden.
DAG 5
Donegal Town is een gezellig stadje dat aan de poort van de streek Donegal ligt. Het is hier dat het stukje Ierland op zijn smalst is. Langs het westen heeft men de zee en langs het oosten bevindt zich Noord-Ierland. We verlieten het stadje en zakten verder af naar het zuiden, weg van Donegal, richting Sligo. Hierbij volgden we nog geruime tijd de kustlijn. Het was nog steeds mooi weer maar er stond nu een stevige tegenwind. Het gebied was veel minder desolaat als de vorige dagen, het had iets lieflijks. 's Avonds arriveerden we in Sligo na alweer 90 km gereden te hebben. Ik was doodmoe.
Het Lough Gill in de buurt van Sligo.
Sligo is een tamelijk grote stad. Er is zelfs een hospitaal ! We sliepen er in het Eden Hill Hostel, een jeugdherberg. We verkenden nog even het nachtleven van Sligo.
DAG 6
Vanuit Sligo zouden we richting Achill Island koersen. Het is een eiland met spectaculaire landschappen kort bij het stadje Westport, nog een heel eind naar het westen. Oorspronkelijk was het onze bedoeling om de gehele afstand met de fiets af te leggen. De rit naar Westport zou mogelijk geweest zijn in ongeveer twee dagen. Maar omdat we deze tijd beter konden besteden aan een rondrit op het eiland zelf - hetgeen anders door tijdsgebrek in het gedrang kwam - namen we het besluit om met de bus naar Westport te rijden en van daaruit een tweedaagse rondrit naar en op Achill Island te beginnen.
Het was waarschijnlijk de juiste beslissing. De busreis duurde enkele uren en omstreeks 14.00 h arriveerden we in Westport. De fietsen konden zonder problemen mee in de koffer van de bus. Van daaruit reden we - met de fiets - naar het noorden, naar Newport en zo omheen Clew Bay richting het Corraun Peninsula. Vanaf dit schiereiland is er een brug die het vasteland met het Achill Island - of Adelaarseiland - verbindt.
Het Achill Island en omgeving: 1 van de
(vele) landschappelijke hoogtepunten van Ierland.
Via de brug bereikten we het plaatsje Achill Sound. Er waren dreigende wolken komen opzetten en wind, regen en kou vielen ons ten deel. We reden verder tot in Keel, waar we een onderkomen vonden voor de nacht. De teller gaf 58 km aan. Net voor we in Keel toekwamen, was er een spectaculaire afdaling, waarbij we getrakteerd werden op schitterende vergezichten. Het was dat soort van afdalingen die al het voorgaande de moeite waard deed maken.
DAG 7
In Keel maakten we rechtsomkeer en reden we terug richting Westport. Maar niet via dezelfde weg. We zouden langs drie verschillende lussen - omwegen - terug naar het vasteland rijden. Een hardnekkige tegenwind maakte het voor ons niet makkelijker. Onze 'kruissnelheid' bedroeg daardoor nog slechts 14 km/h. Maar dit was het echte Ierland: woeste landschappen, guur weer, steile rotsklippen. Dit was waarom ik van Ierland hield. De tocht was een waar gevecht tussen ons en de elementen, maar hij was lonend.
Uitblazen op de rotsklippen van Achill Island.
Die avond bereikten we terug Westport. We deden nu 95 km over dezelfde afstand. De vorige dagen was ik steeds doodop na dagtochten van meer dan 90 km, maar ik begon er stilaan gewend aan te geraken. Die avond konden we dus op stap gaan in Westport. We vonden er een café waar een live-orkest aan het spelen was. We maakten er kennis met een jong Iers koppel uit de Midlands; zij was een praatgrage Ierse. Mario leek onverzadigbaar in Guinness. Het werd een leuke avond.
DAG 8
Wanneer men vanuit Westport verder naar het zuiden trekt, komt men in 1 van de meest onherbergzame en tot de verbeelding sprekende streken van heel Ierland: de Connemara. Dit zou onze volgende bestemming worden.
De Connemara is altijd al een beetje het uithangbord van Ierland geweest.
Er is veel over geschreven, het werd meermaals bezongen en het vormde meermaals
het decor in een of andere film. Misschien het best bekende lied hierover
bij ons is het opzwepende "Les Lacs du Connemara" van Michel
Sardou, een Frans chanson dat iedereen ongetwijfeld kent. Hoewel het
in het Frans gezongen is, bevat het lied wel de essentie van wat de Connemara
in feite is. Het begin gaat als volgt:
Des landes de pierres Autour des lacs C'est pour les vivants Un peu d'enfer Le Connemara Des nuages noirs
|
Heidevlakten bezaaid met stenen Rondom meren Het is voor de levenden Een beetje hel De Connemara Zwarte wolken
|
Het is vooral het zinnetje "Het is voor de levenden een beetje hel" waar hij de nagel op de kop slaat. We zouden het aan den lijve ondervinden.
Onze dag begon met verschrikkelijk slecht weer: het regende onophoudelijk en de wind was stormachtig, met rukwinden. Voor een fietser die al zijn bagage dient mee te nemen is dat zowat het ergste weer dat er is. Na wat wikken en wegen, hadden we besloten om toch maar verder te rijden. Het leek alsof de wind in de juiste richting stond en we hadden tenslotte gepaste kledij bij ons.
Aanvankelijk viel het allemaal nog best mee. We reden met de wind in de rug vlotjes tot in Louisburgh, pal naar het westen. Maar van daaruit maakte de weg een bocht van 90 graden, richting zuiden. We kregen nu de wind op kop en daarom was het helemaal niet verstandig van ons om hier nog verder te rijden. Het gebied voorbij Louisburgh is immers 1 grote woestenij: geen huizen, geen mensen, geen bomen, niets. Het eerstvolgende 'dorpje' is Leenane, ongeveer dertig kilometer verderop. Bij normale omstandigheden is het zowat anderhalf uur fietsen. Maar de wind waaide zo hevig dat men soms letterlijk van de baan geblazen werd. Mijn snelheid lag meestal onder de 10 km/h. Dit betekende dat het minstens drie uur rijden was tot in Leenane, onder extreme omstandigheden.
Al snel was Mario uit het zicht verdwenen. We rijden immers steeds ons eigen tempo en Mario heeft een veel betere conditie dan ik. Ik was alleen met de Connemara. Het was een gevecht tussen mij en de elementen, een strijd van uithouding maar ook een psychische strijd. Door de regen waren mijn schoenen kletsnat en mijn voeten hadden daardoor ijskoud. Stoppen was zinloos; er was geen schuilplaats, zelfs geen boom om onder te gaan staan. De weg slingerde door een vallei en passeerde het Doo Lough. Op het meer waren golven met witte schuimkoppen zodat het leek op een storm op volle zee. De wind joeg door de vallei en bij momenten moest ik zelfs trappen om bergaf te rijden. Wanneer de wind weer eens vat op mij kreeg, leek het meer op windsurfen dan op fietsen.
De Connemara treedt niet elke dag op. Daardoor kan hij soms lieflijk overkomen bij mensen die hem op het verkeerde moment bezoeken. Maar vandaag was het 'prime time'. Ik zat midden in de voorstelling en het leek alsof ik op de eerste rij zat. De Connemara gaf het beste van zichzelf. Het geheel was een dantesk spektakel, dat elke sterveling deed geloven dat hij in de hel moest zijn beland. Ik dacht dikwijls aan dat ene zinnetje: "C'est pour les vivants un peu d'enfer".
Ik was alleen maar gefixeerd op het bereiken van het volgende dorp en was daardoor elk besef van tijd kwijt. Tot ik op een gegeven moment een huisje zag. Dit moest Leenane zijn. Voor de gevel van het huis zag ik Mario's fiets. Hij stond helemaal verkleumd op mij te wachten naast de zijgevel van het huis. Hij stond er al wel een uur. Het was ondertussen al 17.00 h, we waren heel de dag onderweg geweest en hadden in totaal 'maar' 52 km gefietst. In Leenane - enkele huizen aan de splitsing van twee wegen - namen we een veel te dure Bed & Breakfast, maar we vonden dat we het nu wel verdiend hadden. Aan het huis was ook een restaurant verbonden. Het was veel te chique voor twee uitgeregende waterkiekens als wij, maar we trakteerden onszelf op een duur avondmaal. We aten in een erker met uitzicht op de baai. We moesten op onze kousen aan het dis plaatsnemen, want onze schoenen stonden te drogen in de kamer.
DAG 9
's Anderendaags was de wind gaan liggen en het was gestopt met regenen. Dit betekende voor ons een vrijgeleide om de verdere tocht naar Galway aan te vatten. Via Maam Cross en Oughterard reden we vlotjes de rest van de Connemara door totdat we in de namiddag, na 67 km en na acht jaar, opnieuw in Galway waren.
De landschap rond Leenane, bedekt met zware wolken.
Ik had goede herinneringen aan deze stad. We logeerden er in het Celtic Hostel, een jeugdherberg waar we voorheen ook nog gelegerd waren. We waren er nagenoeg de enige gasten. De vorige keren dat ik er was, was het hoogseizoen en waren bijna alle kamers volzet. 's Avonds gingen we naar onze stamcafé: Taaffes Pub. Hier treedt elke avond steevast een of ander groepje op dat traditionele Ierse muziek brengt. Wij werden die avond vergast op een trio met viool, gitaar en banjo. Ze speelden voor ons "Whisky in the jar", "Molly Malone", "The Wild Rover" en nog vele andere Ierse klassiekers. Het is goed voor de toeristen en het is ook een manier om de Ierse eigenheid in stand te houden.
Toch vond ik dat Galway veranderd was. Ik had de indruk dat de stad veel moderner geworden was en ook veel drukker was dan voorheen. Het is een belangrijke stad aan de Ierse westkust en ze werkt als een magneet op de jonge mensen uit het omliggende platteland. De manier waarop Galway gemoderniseerd was stond haaks op het hardnekkig in stand houden van de Ierse eigenheid.
DAG 10
De dag daarop namen we een rustdag. We hadden er al 650 km opzitten en het kon geen kwaad om het wat kalmer aan te doen. We maakten een wandeling door de stad en langs de haven. 's Avonds zaten we alweer bij Taaffes.
DAG 11
We waren lang genoeg ter plekke blijven hangen en de drang om verder te trekken zorgde ervoor dat we de volgende dag opnieuw het zadel kozen. We zouden rond Galway Bay rijden en zo via The Burren richting Ennis koersen. The Burren is een verlaten landschap dat getypeerd wordt door zijn kalksteenformaties. Deze rotsen zijn plaatvormig en lijken het hele landschap te bedekken. Het is een fantastisch gebied om door te fietsen. Volgens mijn reisgids is het op deze plaats dat J.R.R. Tolkien geïnspireerd werd tot het schrijven van The Lord of the Rings. Hij deed aan de universiteit van Galway onderzoek naar mythen. Met een beetje verbeelding was het inderdaad niet moeilijk om je hier op de set van de gelijknamige films te wanen.
De weg zoeken in The Burren
is niet altijd een makkelijke klus.
Onderweg zijn er ook dolmen - tafelvormige grafmonumenten uit de steentijd. We stopten even aan de bekende Poulnabrone Dolmen. In feite zijn het enkele kalksteenplaten die men rechtop gezet heeft. Ik vroeg me af of het werkelijk uit de steentijd afkomstig was. Met een moderne graafmachine is het een makkelijke klus.
De Poulnabrone Dolmen: echt of namaak ?
Het maakte maar weinig indruk op ons. Misschien kwam het doordat we er net aankwamen samen met een volle bus andere toeristen. Voor de Mario is het in zulke gevallen een sport om een foto te maken zonder dat er iemand anders bij op de foto staat. Het was een tijdrovende bezigheid maar zoals steeds slaagde hij. Na de foto maakten we ons vlug uit de voeten.
De reden dat deze weinig spectaculaire dolmen zo druk bezocht worden is omdat ze op de weg naar de Cliffs of Moher liggen. Dit zijn spectaculaire rotsklippen die wel 200 m boven de zee uitrijzen. Wij hadden ze al gezien en ze lagen voor ons een beetje uit de richting.
Een stenen kruis bij
een vervallen kerkje.
Het weer was schitterend. "Le ciel Irlandais etait en paix", zou Michel Sardou zeggen. We reden vlotjes tot in Ennis, na een tocht van alweer 90 km. We namen er intrek in het Abbey Tourist Hostel. Het is een jeugdherberg in het mooiste gebouw van heel Ennis.
DAG 12
Van Ennis uit was het nog een 30-tal kilometer naar Shannon Airport - onze eindbestemming. Het was onze laatste volledige dag in Ierland en we hoefden dus nog niet direct naar de luchthaven te rijden. In de voormiddag gingen we op zoek naar een fietsenmaker die ons twee kartonnen dozen kon bezorgen om onze fietsen in te pakken voor de terugreis. De fietsenmaker kende het probleem en kon ons voorthelpen.
De ruines van Quin Abbey.
In de namiddag fietsten we - zonder bagage deze keer - naar de nabijgelegen Quin Abbey - een abdijruïne -, het Knapogue Castle en bezochten we het Craggaunowen Bronze Age Project. In dit domein heeft men hutten uit het bronzen tijdperk gereconstrueerd. Er staat ook een boot, de Brendan, die is gebouwd naar het voorbeeld van de legendarische boot waarmee St.-Brandaan in de 6de eeuw naar Amerika gezeild zou zijn. Volgens een manuscript uit de 9de eeuw was hij het immers die als eerste Amerika ontdekte ... De boot bestaat uit een houten frame bekleed met geteerde dierenhuiden en daarmee zou hij beter beschermd zijn tegen verpletterende ijsschotsen dan een houten boot. Met deze kopie zeilden in 1976 enkele mensen naar Amerika om aan te tonen dat het voor St.-Brandaan wel degelijk mogelijk was geweest om in zo'n boot de overtocht te maken. De tocht duurde twee jaar en men moest overwinteren in Ijsland. Maar het was hen gelukt. Onderweg werd de romp doorboord door scherp ijs en diende men een leren lap over het gat te 'naaien'. Hiervoor moest 1 bemanningslid overboord gaan hangen, in het ijskoude water, om de naald aan te pakken en terug te steken. Ik vond het een ongelooflijk verhaal. Dat waren geen doetjes ! Het oplapwerk aan de buitenkant van de boot was duidelijk te zien.
Met dit bootje, de Brendan, is men naar
Amerika gezeild.
Daarna reden we terug naar Ennis. We fietsten 39 km. Het was echt zomerweer en we aten ijskreem op het terras van ons hostel. Er waren weinig andere gasten in het grote Abbey Tourist Hostel. Het was een oud herenhuis dat door een rijke Ier opgekocht was en gerestaureerd werd tot jeugdherberg. Het werd nu opengehouden door een jong Iers koppel en een jong koppel uit Argentinië. Terwijl we onze ijskreem aten, zaten we bij hen op het terras. Het was een interessant gesprek.
Het Abbey Tourist Hostel in het centrum van Ennis.
DAG 13
De dag nadien was het 'Goede Vrijdag' en dit is een verlofdag voor de Ieren. Maar niet voor ons. In de voormiddag begonnen we met het inpakken van onze fietsen. Het was nodig om de fietsen deels te demonteren want het waren kleine dozen. De hele operatie duurde zowat twee uur maar het resultaat was dan ook navenant. Tevreden over het resultaat, vertrokken we met een gerust hart naar de luchthaven. De Ier van het hostel bracht ons met een busje tot aan de luchthaven van Shannon.
Aan de luchthaven zelf stond een controlepost van de politie. Er was de laatste tijd nogal wat vandalisme gebeurd in en rond de luchthaven omwille van de Amerikaanse legertransporten naar Irak. Shannon is een belangrijke luchthaven voor verkeer van en naar Amerika. Net zoals bij ons in Oostende, was er ook hier een golf van protest tegen de transporten ontstaan. Vorige week nog was er een vrouw over de draad geklommen en ze had in haar eentje een vliegtuig gemolesteerd, zo vertelde de Ier. Er waren serieuze kosten aan.
Onze reis zat er alweer op. In totaal fietsten we 780 km. Ik was fier
op onze prestatie en was tevreden. We hadden een groot en mooi stuk van
Ierland gezien en we hadden vanalles meegemaakt. Er was wel wat veranderd
sinds ons vorige bezoek aan Ierland. Ierland was meer Europees geworden.
En wij, wij waren acht jaar ouder geworden. Toch was Ierland nog steeds
het gedroomde fietsland. Ooit gaan we nog terug, zoveel is zeker.
_____________________
Jan Van Roosbroeck
Heist-op-den-Berg
November 2003