Op weg naar Santiago de Compostela

van 1/7 tot 2/8/2003

Door Jan Van Roosbroeck.


 

Verantwoording

Het stond al lang hoog op mijn ooit-nog-eens-te-doen lijstje: een lange fietstocht, dwars door Europa. Het had me altijd al gefascineerd hoe mensen er in lang vervlogen tijden in slaagden om een heel continent te doorkruisen, vaak enkel aangewezen op hun eigen kracht. Denk maar aan de kruisvaarders uit de middeleeuwen, die vanuit onze contreien de 5000 km lange tocht naar Jeruzalem aanvatten. Of pelgrims die op bedevaart trokken naar 1 of andere heilige plaats, om boete te doen. Het lag bij mij voor de hand dat mijn fietstocht de historische pelgrimsroute naar Santiago de Compostela zou worden. Niet uit religieuze overwegingen, maar omdat het een eeuwenoude pelgrimsroute is, dwars door Frankrijk en Spanje.

In Compostela wordt al eeuwen de apostel Jacob vereerd, de heilige Jacob of 'Sant-Iago'. De legende wil dat zijn stoffelijke overschotten er hun laatste rustplaats hebben. Al vanaf de negende eeuw is de stad een pelgrimsoord. Sindsdien trokken miljoenen gelovigen vanuit alle hoeken van Europa naar deze Spaanse stad. Compostela ligt in het noordwesten van Spanje, niet ver van de Atlantisch Oceaan. Aan de kust zelf ligt het plaatsje Finisterre, wat letterlijk 'Einde van de Wereld' betekent.  In het Oude Europa dacht men immers dat de wereld daar voorbij ophield. Het geeft de bestemming ook een symbolisch karakter: nog verder rijden gaat doodgewoon niet meer.

Het was echter niet zozeer de bestemming op zich die van belang was. Het 'onderweg zijn' naar een bepaald doel is voor mij belangrijker dan alleen maar de bestemming. Mijn reis zou immers afgelopen zijn eens de bestemming bereikt was...
 
 

Wat vooraf ging

Vanuit België bedraagt de tocht naar Compostela ongeveer 2400 km. Met de fiets zou het me ongeveer vijf weken kosten, zo had ik uitgeteld. De terugweg zou met de trein gebeuren, hoopte ik. Ik had drie kompanen bereid gevonden om mij de laatste drie weken te vergezellen. De eerste twee weken moest ik het alleen zien te rooien. De fietsroute die we zouden volgen was uitgewerkt in het driedelige boek "St. Jacobs fietsroute" van Clemens Sweerman, een Nederlander. Hij zou ons - in boekvorm - vergezellen tot aan onze bestemming.

De gevolgde weg naar Compostela, doorheen Frankrijk en Noord-Spanje.

Voor de goede gang van zaken diende een solide planning te worden gemaakt. Waar zouden we twee weken na mijn vertrek moeten samenkomen ? Hoe kregen mijn vrienden hun fietsen tot daar en hoe kregen we onze vier fietsen terug vanuit Compostela ? Dat waren zoal de vragen die ons bezighielden. Al snel werd het duidelijk dat de Zuid-Franse wijnstad Bordeaux alle troeven in handen had om als plaats van samenkomst te dienen. De stad ligt ongeveer halverwege de totale afstand en ze is makkelijk bereikbaar. De fietsen met de trein vervoeren was echter niet zo'n goed idee, zo bleek. Tegenwoordig rijden er bijna uitsluitend hoge snelheidstreinen tot in Bordeaux. Je kan enkel je fiets meenemen op een TGV op voorwaarde dat je hem helemaal uit elkaar haalt en inpakt in een speciale hoes. Lang zocht ik naar een alternatief over land, maar ik stuitte telkens op een muur. "Pas possible." "Fiets transporteren ? Zoek het zelf uit!" "Gaat niet meer." "Dan maar met het vliegtuig," dacht ik. De maatschappij Virgin Express vliegt op Bordeaux en neemt fietsen mee. Dat was al 1 probleem minder. De terugtocht vanuit Compostela was het volgende probleem. We besloten om een terugvlucht vanuit Madrid te regelen met Virgin, maar dit hield in dat we de fietsen over land dienden te transporteren van Compostela tot in Madrid. Dit was hopelijk wel mogelijk met de nachttrein. We zouden er ons voorlopig geen verdere zorgen om maken. Daarmee waren de voorbereidingen grotendeels afgehandeld.

Ik had de vertrekdatum vastgelegd op dinsdag 1 juli. Mijn drie vrienden zouden in Bordeaux aankomen op zondag 13 juli. Dat gaf me 12 dagen de tijd om ongeveer 1000 km af te leggen. Om niet helemaal alleen te moeten vertrekken, ging een vierde kameraad, de Frits, mij een uitgeleide geven. Hij zou me twee dagen vergezellen tot aan de Franse grens.

De dag voor mijn vertrek was ik rusteloos. "Waar was ik in Godsnaam aan begonnen ?" vroeg ik me af. Wat kon er niet allemaal foutlopen ? Bovendien was het weer niet bijster goed. Het was heel lang mooi weer geweest maar nu net sloeg het om. De weersverwachtingen waren al niet veel beter: men gaf uitsluitend regenbuien voor de volgende dagen. Het inpakken verliep stroef. Het nam veel meer tijd in beslag dan ik gehoopt had. Ik moest immers van alles wat meenemen; op alles voorbereid zijn. Want de komende twee weken stond ik er alleen voor. Maar het was daarnaast ook belangrijk om niet te veel mee te nemen, want elke kilogram die ik meenam was er 1 te veel. Ik moest ook nog in allerijl een kaarthoudertje in elkaar knutselen om Clemens Sweerman aan mijn stuur te monteren. Het was een hectische namiddag. Pas om 01.00h 's nachts was alles in gereedheid gebracht.

De nacht daarop bood weinig rust. Allerlei doemscenario's speelden zich af in mijn hersenpan en ik kon de slaap maar niet vatten. Ik was dan ook blij dat ik de volgende morgen mocht opstaan.
 
 

Deel I: Naar Bordeaux

Dag 1: Het vertrek

Die morgen was het bewolkt maar droog weer. Nog snel verwijderde ik enkele 'overtollige' kledingsstukken uit mijn bagage. Tegen 09.00h arriveerde de Frits met zijn koersfiets. Hij had zijn bagage - een slaapzak - handig aan zijn fiets gemonteerd. Het leek alsof de zak boven het achterwiel zweefde. Een soort plastic aardappelzak beschermde het geheel tegen de regen. Nog snel enkele foto's, dan afscheid nemen van mijn familie en we waren vertrokken. Het doek was gevallen.

Ik en de Frits, volledig in outfit bij ons thuis op het hof.

De eerste kilometers werd ik beslopen door een onbehaaglijk gevoel. Al die bagage op de fiets was toch zwaar. En ik zou het de komende vijf weken overal moeten meesleuren. Zelfs over de toppen van de Pyreneeën. Met het extra gewicht had fietsen opeens veel weg van walsen met een dikke bomma: kalmpjes aan en voorzichtig in de bochten. We reden richting Mechelen. Via de Achterheide reden we naar Putte, richting Peulis. Het was een bevreemdende gedachte: ik was vlakbij huis, maar toch was ik al op reis vertrokken. In Mechelen kregen we een eerste stortbui te verwerken. We scholen onder de spoorwegbrug aan Nekkerspoel. De volgende halte was het Vrijbroeckpark, waar mijn zus Ils werkt. Ze had mij thuis mee uitgewuifd, en was ondertussen al op het werk gearriveerd. Nog even moesten we daar onder de bomen schuilen. Dan nam ik voor een tweede keer afscheid van haar.

In Mechelen passeert de fietsroute die in het boekje aangegeven staat. Hier moesten we dus aanpikken op de route. We zouden verder naar het westen rijden, richting Aalst en van daaruit naar het zuidwesten richting Ninove en Geraardsbergen. Voorbij Mechelen moest ik mij de manier van navigeren m.b.v. het boekje eigen maken. Het was niet makkelijk. We reden geregeld verloren.

In Steenhuffel hielden we een eerste keer halt. We aten onze boterhammen op in een oud stationnetje, dat omgebouwd werd tot een cafeetje. Alweer een regenbui. Van hieruit volgden we een tijdlang de Leirekensroute. Het is een oude spoorweg die afgebroken en geasfalteerd werd. De route bracht ons in een wip tot in Aalst. Van daaruit volgden we een tijdlang de Denderoever, die tot aan de grens met Wallonië geasfalteerd is. We passeerden de E40-autosnelweg. De drukke snelweg boven de rustige, groene Dendervallei was een surrealistisch zicht. Tijdens een rustpauze, ergens onderweg, plooide de pikkel van mijn fiets onder het gewicht van de bagage. Hoe was dit mogelijk ? De komende vijf weken zou ik het dus zonder pikkel moeten stellen. Het was een deuk in mijn moraal.

Toch was het een mooie fietstocht. De Dender bracht ons verder tot in Ninove, waar we een hapje aten in een taverne in het centrum. "Het is vreemd," dacht ik, "hoe de fiets je kan brengen op plaatsen waar je anders nooit zou komen." Er brak een hevige regenbui los. We mochten onze fietsen van de bazin in haar garage zetten. De bui leek eindeloos. Daarna vervolgden we onze weg langs het jaagpad van de Dender tot net voor Geraardsbergen. Daar was een camping, waar we konden overnachten. We deden 102 km, maar daarvan hadden we misschien wel 15 km verkeerd gereden. "Zou dit elke dag zo blijven ?" vroeg ik mezelf af.

Die avond aten we friet. Morgen zou ik op Franse bodem zijn en daarom was dit waarschijnlijk mijn laatste kans om onze nationale specialiteit te eten. De stemming die er heerste was die van het Laatste-Avondmaal-soort.
 
 

Dag 2: Afscheid

De route volgde nog geruime tijd het jaagpad van de Dender. Net voorbij Geraardsbergen ging de asfaltweg over in een aarden pad, dat er door de hevige regenval niet al te best bij lag. Dit was het teken dat we het 'Rijke Vlaanderen' hadden verlaten. Tegen de aanwijzingen van onze gids Clemens in, verlieten we het jaagpad, want ik vond dat er te veel slijk lag. Maar al vlug moesten we inzien dat al wie Clemens de loef wil afsteken, altijd bedrogen uitkomt: we reden opnieuw verloren en weinig later zaten we terug op grondgebied Geraardsbergen. Het duurde een tijdje vooraleer we de route van Clemens terug gevonden hadden. En weer moesten we verscheidene malen onderweg schuilen voor hevige regenvlagen.

Onderweg naar Doornik reden we zij aan zij over een kaarsrechte weg. Er was geen fietspad, maar er was zo weinig verkeer en er was goed zicht zodat de weinige auto's die er toch passeerden ons makkelijk konden voorbijsteken. Toch vond 1 van de bestuurders het nodig om ons voor dit 'buitensporige' gedrag op onze plaats te zetten. Eerst claxonneerde hij. Toen dat niet hielp, stak hij ons wild voorbij en zette zijn dikke Mercedes een 10-tal meter voor ons tot stilstand. Een beer met lang vettig krulhaar stapte uit en begon Frits de levieten voor te lezen in het Frans. "Kunnen jullie niet opzij rijden. Fietsers rijden hier langs de kant van de weg. Dat is hier Vlaanderen niet. Bij jullie, ja, daar mogen fietsers misschien wel in het midden van de baan rijden. Maar jullie zijn hier in Wallonië !" brulde hij. Toen blies hij de aftocht, ons verstomd achterlatend. Zijn laatste woorden bleven nog een tijdje nasluimeren en Frits zei wat ik dacht: "We zijn in Wallonië, ja. En het is te merken aan de vriendelijkheid van de mensen."

Even later begon het onophoudelijk te regenen. Het landschap werd heuvelend en meer open. Doorweekt bereikten we Doornik. Van hieruit zou de Frits met de auto terug naar huis rijden. Zijn ouders kwamen hem hier ophalen. Ook zijn moraal was, door de aanhoudende regen, naar een dieptepunt gezakt.

Het was de eerste keer dat ik in Doornik kwam. Ondanks het miezerige weer, kon de stad mij wel bekoren. De kathedraal is indrukwekkend: het lijkt wel een 5-koppige draak. Al van ver trekt ze de aandacht. Hoewel de stad nu in Wallonië ligt, heeft ze het uitzicht van een Vlaamse stad. In een taverne vlakbij de kathedraal at ik mijn laatste Belgische maaltijd. Even later arriveerden de ouders van de Frits; ze betaalden het gelag en verhaalden over hun bezoek aan Compostela. Daarna namen we afscheid. Ik zou de Franse grens vanavond nog oversteken. Van nu af aan stond ik er alleen voor.

Afscheid in Doornik.

Twaalf  kilometer voorbij Doornik stak ik de grens met Frankrijk over. "Bienvenu au Département du Nord," gaf het bord aan. Het was een ontnuchterende boodschap. Frankrijk, het land dat met de auto altijd net iets te groot leek, lag voor mij en nu zou ik het met de fiets te lijf gaan. Ik voelde me opeens heel klein. Lang kon ik hierover echter niet mijmeren, want ik stelde vast dat ik een lekke band had. Verdorie, net nu ik er alleen voor stond. In de motregen stak ik mijn reserveband. Tevergeefs zocht ik naar een scherp stuk in de buitenband. Na 45 minuten was de klus geklaard en kon ik verder rijden.

Ik was misschien nog 15 km van mijn geplande kampplaats verwijderd, maar op de tocht daarheen slaagde ik erin om nogmaals verloren te rijden en voor een tweede keer lek te rijden. Ik bevond me nu in het dorpje Marchiennes. Er stond al 100 km op de dagteller. Ik was uitgeput en doorweekt, had geen reserveband meer en het begon al laat te worden. De moed zonk me naar de schoenen. Maar op dat ogenblik viel mijn oog op een handwijzer van een camping. Ik was, zonder het te weten, vlakbij een andere camping. Was dit het werk van de Almachtige, die een handje toestak naar een arme pelgrim ? Op dat moment leek het in ieder geval wel zo. Ik mocht mijn tent opstellen, rustte wat uit, verfriste mij en zette mij vervolgens aan het werk. Ik had twee banden te plakken. Na een nauwkeurige inspectie van de buitenband, vond ik het vervloekte steentje dat me tot tweemaal toe een lekke band had bezorgd. Het was een steentje niet veel groter dan een speldenkop.
 
 

Dag 3: Cambrai - St. Quentin

's Ochtends was het tijd om inkopen te doen. Ik bezocht de supermarkt van het dorpje en deed er inkopen voor de rest van de dag. Ik sloeg een voorraad calorierijke voeding in, zoals brood, kaas, chocolade en snoepgoed. Maar ook vers fruit, drank en eten voor de avond. Ik vervolgde de route, maar in het volgende dorp brak er een hevig onweer uit. Ik ging schuilen onder een afdak van een warenhuis. Er werd een klank- en lichtspel opgevoerd, dat me drie kwartier oponthoud gaf.

Het kaartlezen ging ondertussen al beter en ik reed veel minder verkeerd. Ik reed nu uren door eindeloze graanvelden. Dit landschap zou ik de komende week elke dag nog moeten doorkruisen. Ik reed probleemloos tot in Cambrai. De zoveelste regenbui. Ik vervolgde mijn weg, richting St. Quentin. Onderweg zag ik andere fietstoeristen. "Zouden ze ook op weg zijn naar Compostela ?" vroeg ik mezelf af.

Tijdens een dringende 'sanitaire stop', had ik mijn fiets onachtzaam tegen een weipaal gezet. Toen ik terugkwam, was het voorwiel bijna 180 graden gedraaid - door het gewicht van de bagage aan het voorwiel - en dat had mijn voorste licht en rem beschadigd. De draadjes naar het voorlicht waren over en de rem was verwrongen. "Allemaal de schuld van die pikkel," morde ik. Al bij al viel de schade nog mee. Ik kon de rem repareren. Maar ik nam me voor om in het vervolg toch voorzichtiger te zijn.

Even verderop brak mijn geïmproviseerde kaarthouder. Het moest er van komen, het materiaal was veel te licht. Telkens wanneer ik vanaf nu het routeboekje moest raadplegen, moest ik dus stoppen en het boekje uit de bagage halen. "Wat zou het volgende zijn dat stuk gaat," vroeg ik mezelf af. Als mijn uitrusting in hetzelfde tempo zou blijven vervallen, zou er binnen enkele dagen niet veel meer van over blijven.

Ik bereikte heelhuids St. Quentin. Net toen ik de stad inreed, was er weer een regenbui. Ik school onder een afdak. Een groepje kinderen kwam nieuwsgierig toegelopen en ze bestormden mij met vragen.

- "Wat zit er in deze zak ?"
- "Heb je kaas bij ?"
- "Heb je ook hesp bij ?"
- "Naar waar rijd je ?"
- "Heb je een tent bij ?"
- "Heb je een mes bij ?"
- "Mogen we het mes eens zien ?"
Even later waren ze alweer weg, mij versuft achterlatend. Ik vervolgde mijn weg. In het centrum staat een grote basiliek. Ze is gebouwd op een heuvel en is van ver zichtbaar. Het is een stille getuige van het pelgrimsverleden van deze stad. Ook toen ik al lang uit St. Quentin weg was, kon ik de basiliek nog goed onderscheiden aan de horizon.

Het Noord-Franse landschap, met in de verte de
gigantische basiliek van St. Quentin.

Ik bereikte de camping van Seraucourt, een beetje buiten St. Quentin, met 102 km op de dagteller. Ik stelde de tent op naast een koppel uit Nederland, dat ook met de fiets onderweg was. Ik kookte ravioli op mijn alcoholvuurtje en dronk daarna nog een tas koffie. Ik berichtte ook het thuisfront over mijn lotgevallen.
 
 

Dag 4: Noyon - Compiègne

De lucht was nog steeds zwaar bewolkt. Ik reed vlot door de graanvelden tot in Noyon, waar ik opnieuw dezelfde fietsers tegenkwam als de vorige dag. Voorbij Noyon volgde een bosrijk gebied. Dat gaf wat afwisseling. Ik stopte bij de schitterend gelegen abdij van Ourscamps. Het is een cisterciënzer abdij uit de 12de eeuw, die er voor een stuk vervallen bijligt. In een ander gedeelte leven er nog paters. Achter de abdij is er een indrukwekkende ruïne van een gotische kerk. Toen ik het zag, viel mijn mond open van verbazing.

De ruïnes van de abdij van Ourscamps.

Even verderop reed ik het centrum van Compiègne binnen. Ik werd er aangesproken door een man die mij als een Santiago-pelgrim herkende. "Dan zal ik u persoonlijk de weg wijzen," vervolgde hij. Het was opnieuw een bewijs dat de pelgrimstraditie ook hier aanwezig was. Hij ging mij te voet voor en loodste mij zo door de stad. Voor ik het wist, was ik alweer de stad uit. "Misschien was er wel van alles te zien," dacht ik, een beetje verbouwereerd. Maar ja, ik kon die hulpvaardige man toch moeilijk wandelen sturen ?

Het was nog een heel eind trappen vooraleer ik de eerstvolgende camping zou bereiken. Gelukkig was het al een tijdje gestopt met regenen. Met 106 km op de dagteller arriveerde ik op de camping van Liancourt. Ik deed inkopen in het dorp, deed een handwas en begon daarna mijn potje te koken. Ik maakte pasta, met verse ajuin en tomaten. Even later verscheen 1 van de fietsers die ik al meerdere malen tegengekomen was. Hij zette zijn tent op naast de mijne. Zijn naam was Martin. Hij kwam uit Nederland, uit Rotterdam, en was ook op weg naar Compostela. Hij had nog grootse plannen: hij zou nog tot in het zuiden van Spanje rijden. Het was een fijne verbroedering en het gaf me hoop op het welslagen van de hele operatie.
 
 

Dag 5: Over de Seinevallei

Het weer was aan de beterhand, en zo was het ook met mijn gemoedstoestand. Ik zat nog op schema en de dagelijkse taken begonnen stilaan routine te worden. Ik kon genieten van het onderweg zijn. De tocht van vandaag zou mij rakelings langs Parijs voeren. Er bestond ook een routevariant die dwars door Parijs ging, maar dat vond ik iets te riskant om op mijn eentje te doen. Het landschap rond Parijs was tamelijk heuvelend en ik vorderde slechts moeizaam. Het was een heel landelijk gebied. Het was moeilijk om voor te stellen dat de metropool zo vlakbij was. Maar het was te merken aan het aantal snelwegen dat ik diende over te steken en die in Parijs samenkomen als draden van een groot spinnenweb.

Het kasteel van Hénonville lijkt wel op
Molensloot, de woonst van Kuifje.

Rijden door dit gedeelte van Frankrijk was eentonig. Dorpjes liggen telkens een 10-tal kilometer uit elkaar. Tussen de dorpjes is er niets dan oneindige graanvelden. Er wordt wel eens gezegd dat Frankrijk 'de graanschuur van Europa' is, en dat kon ik na enkele dagen wel beamen.

Volgens mijn gids Clemens was er in Oinville een jeugdherberg. Ik had al een 70-tal kilometer gereden vandaag en wou er overnachten. Het was al redelijk laat en ik was moe. Maar ik kon nergens ook maar 1 spoor van een jeugdherberg vinden. Na een rondvraag vond ik het, in een steegje dat helemaal overgroeid was met onkruid. De jeugdherberg was al enkele maanden gesloten. Ik trof er een Hongaar aan, die er voor de deur stond. Hij was er te voet, met de rugzak en wist niet meer wat gedaan. "Dan zal ik hier maar op de grond slapen," zei hij verbouwereerd. Voor mij zat er weinig anders op dan verder te rijden tot aan de eerstvolgende camping. Deze was ongeveer twintig kilometer verderop, aan de andere kant van de Seinevallei. Het was nog een lastige tocht daarheen. Na een spectaculaire afdaling tot aan de Seine volgde een 3 km lange beklimming van 7% uit de vallei. Ik bereikte de camping van Goussonville na een dagtocht van 97 km.

De camping was overvol maar mijn tentje kon er nog net bij, op een gazonnetje tussen 2 bungalows. Er liepen enkele nieuwsgierige kinderen rond. "C'est ta maison ?" vroegen ze. Ik kwam er opnieuw Martin tegen. Zo konden we nog wat babbelen terwijl ik mijn potje aan het koken was.

Het leek wel of we even snel opschoten. Ik zou Martin nog dikwijls tegenkomen. Soms enkele dagen niet en dan opeens weer wel. De middeleeuwse pelgrims zullen ongetwijfeld ook dikwijls dezelfde mensen tegengekomen zijn. We reden overdag nooit samen. Dat kwam omdat we er een verschillende dagindeling op na hielden. Martin was een vroege vogel, die graag voor dag en dauw vertrok. Ik vertrok veel later op de dag, en vond het niet zo erg om 's avonds wat later op de camping te arriveren.
 
 

Dag 6: Chartres

Ik sliep uit en brak daarna de tent op. "Où est ta maison ?" vroegen de kinderen van gisterenavond verbaasd. Het was mijn bedoeling om 's avonds in Chartres te zijn. Het eerste stuk was opnieuw vrij eentonig en tamelijk heuvelend. Vanaf het dropje Maintenon volgde de weg het riviertje de Eure - dat naar Chartres stroomt - en het laatste gedeelte was daarom veel makkelijker. De keerzijde van de medaille was dat het er vol met insecten zat en na een tijdje zag ik eruit als een levende vliegenvanger.

Vrij spoedig bereikte ik Chartres, na een rit van 74 km. Al van ver zag ik de torens van de beroemde gotische kathedraal oprijzen. Het leek wel of Chartres enkel uit de kathedraal bestond, want de rest van de stad was niet zichtbaar.

De kathedraal van Chartres, in de aanloop naar de stad.

Eigenlijk ligt de stad in de vallei van de Eure rivier en is de kathedraal op een heuveltop gebouwd. Daarom ziet men van ver enkel de kathedraal. Op die manier domineert de kathedraal de hele stad. Chartres is van oorsprong een Romeinse stad. In de twaalfde eeuw groeide de stad uit tot een belangrijke etappeplaats voor pelgrims. Dus ook ik hield er halt. Ik zocht het stedelijke kampeerterrein op, even buiten de stad, en sloeg er mijn tentje op. De camping zat weerom overvol met toeristen. De meeste waren Nederlanders. Er arriveerde ook een grote groep Duitsers met enkele mobilhomes. Ze hadden fietsen bij. Blijkbaar ondernamen ze van hieruit een fietstocht naar Compostela want ik zou de groep de volgende dagen nog enkele keren tegenkomen.

's Avonds deed ik een wandeling door de stad. Dertien jaar geleden was ik ook al eens in Chartres geweest. Het was een blitzbezoek aan de kathedraal tijdens een reis naar Bretagne, georganiseerd door de school. De kathedraal had toen indruk op mij gemaakt, en dat deed ze nu nog steeds. Maar ik ontdekte tijdens mijn wandeling dat daarnaast het oude stadsgedeelte ook heel erg de moeite waard is. Er zijn vele steegjes, restaurantjes en terrasjes. Een gezellig middeleeuws centrum. Het maakte van Chartres een mooie toeristische bestemming.
 
 

Dag 7: Châteaudun en het Loir-dal

Vandaag deed ik een inspanning om vroeg op te staan, met de bedoeling om het 's avonds wat rustiger aan te doen. Om 07.00 h stond ik op, zodat ik tegen 09.00 h kon vertrekken. Het parcours was opnieuw vlak, zodat ik goed opschoot. Ik bereikte het stadje Bonneval, bij het riviertje de Loir - niet te verwarren met de Loire. Ik kruiste de TGV-lijn. Geregeld zag ik de treinen aan hoge snelheid voorbijrazen. De snelheid van de treinen stond in schril contrast met de snelheid die ik zelf kon ontwikkelen. Voorbij Bonneval volgde ik een tijdlang de Loir. Het was stralend zomerweer en 's middags werd het bloedheet in de zon. Het was zaak om zich goed in te smeren tegen de zon. In Châteaudun at ik mijn lunch op een bank bij het kasteel.

Het Château van Châteaudun.

Daarna volgde ik nog een tijdlang de Loir. Om 16.00 h bereikte ik het plaatsje Frêteval, een lieflijk oord aan een kronkel van de Loir-rivier. Ik had 90 km op de teller en besloot dat ik hier zou stoppen. Er was een mooi gelegen camping municipal, die er zo goed als verlaten bij lag. Het was een hele verademing ten opzichte van de overvolle campings van de vorige dagen. Vanaf de camping had ik een prachtig zicht op de ruïnes van een burcht, gelegen op een nabije heuveltop. In de twaalfde eeuw was dit het strijdgebied van Richard Leeuwenhart - Richard Coeur de Lion -, een wrede vechtjas, ook bekend van de kruistochten.

Ik rustte wat uit, deed inkopen in het dorp en bereidde mijn avondmaal. Na de maaltijd wandelde ik tot aan de burcht. Ik vond het een schitterende plek.
 
 

Dag 8: Tours

's Avonds had ik steeds de slechte gewoonte om het afgelegde traject van de dag te bekijken op de wegenkaart van Frankrijk. En telkens was het een opdoffer van formaat. De afstand, waar ik een hele dag voor gereden had, leek op de grote wegenkaart minuscuul klein, onbeduidend zelfs. Toch was ik na 7 dagen al een flink eind gevorderd en zat ik nog steeds op schema. Ik besefte dat ik geduldig moest zijn, net zoals de pelgrims van weleer. Het zou nog maar een kwestie van dagen zijn of ik zou aan de Spaanse grens zijn. Ik was nog op een dagreis van Tours af. In Tours eindigt het eerste deel van het driedelig routeboekje. Het betekende dus dat ik er bijna een derde van het volledige traject opzitten had. Dat gaf me goede moed.

Ik volgde nog even de Loir. In Vendôme verliet ik de Loir-vallei en maakte het landschap opnieuw plaats voor de vertrouwde graanvelden. Dat bleef zo tot in Château-Renault. Ik at mijn lunch op een bank in het park voor het gemeentehuis. Even voorbij Château-Renault reed ik plat. Er was nergens beschutting en ik moest de band vervangen in de brandende middagzon.

Fietsen in de middagzon ging me eigenlijk meestal goed af. Door de verplaatsing kan je immers steeds rekenen op een beetje wind. Zolang je maar voldoende drinkt. Van het moment echter dat je stopt met rijden, valt de 'zucht' van de verplaatsing weg en word je overvallen door een loden hitte. De zon is dan zo onaangenaam dat je direct beschutting opzoekt. Maar op de plaats waar ik me nu bevond, was nergens een schaduwplekje te bespeuren.

In het stuk dat volgde, bevonden zich de eerste wijngaarden op mijn traject. Ik bereikte Tours. Ik deed de afdaling naar de Loire en stak de rivier over via een hangbrug. Het was op dit punt dat ik de foto op de laatste pagina van het routeboekje herkende. Nu was ik hier in levenden lijve.

Een hangbrug voor voetgangers
over de Loire in Tours.

De Loire lag er droog en kalmpjes bij. Graag had ik een stuk langs de rivier gereden en enkele befaamde kastelen bezocht. Maar de pelgrimsroute zakte onherroepelijk verder af naar het zuiden. Ik zette mij op een bank en rustte wat uit.

Even voorbij de Loire, bevindt zich de gotische kathedraal van Tours. Een tijdje vergaapte ik mij aan het bouwwerk. Daarna zocht ik de camping op. Ik zat aan het einde van mijn krachten. Samen met het drukke verkeer in de stad, vergde het me heel wat moeite om de camping te bereiken. Op de dagteller stond 90 km. De totaalteller stond op 761 km. Het was al een heel eind. Op de camping kon ik terug op krachten komen. Naast mijn kampplaats, zat de groep Duitsers met hun mobilhomes, die ik in Chartres ook tegenkwam. Ze aten samen aan een lange tafel en zongen daarna liederen.
 
 

Dag 9: Langs de Vienne

Van Tours gaat de route richting Poitiers. Hierbij volgt ze geruime tijd de rivier de Vienne, een brede, rustige zijrivier van de Loire. Tijdens de middag werd het zo heet dat ik er voor koos om een lange siësta te houden. In een dorpje van enkele huizen groot, rustte ik uit op een bank op het dropspleintje, in de schaduw van enkele bomen. Het leek wel of iedereen op dit uur van de dag ingedommeld was, want er was geen teken van leven te bespeuren. Er was een kraantje, zodat ik mijn veldflessen kon aanvullen.

Geruime tijd gebeurde er absoluut niets. Maar op een gegeven ogenblik kwam er een oude Peugeot op het dorpspleintje gereden en hij reed tot op een halve meter voor de bank waarop ik zat. Er zat een jong koppel in en de vrouw wou gebruik maken van de openbare telefooncel op het pleintje. Het waren zigeuners. Er was ook een peuter bij, die ongestoord lag te slapen in de auto. Het telefoneren lukte niet. Ze kwamen zonder enige schroom naast mij op de bank zitten en begonnen met mij te babbelen. Ze leken wel alle tijd van de wereld te hebben. Het leek wel 'The Twilight Zone'.

De Vienne te Châtellerault.

Na een tocht van 100 km vond ik dat het welletje was voor vandaag. Ik ging naar een camping in een recreatiepark in St. Cyr. Clemens, mijn trouwe gids, schrijft dat deze camping 'prijzig' is. En met 17 euro als de prijs voor een tentje was dat inderdaad ook zo. Ik kon niet zeggen dat ik niet verwittigd was.
 
 

Dag 10: Poitiers - Nanteuil

Het recreatiepark lag op een steenworp van Poitiers. Volgens mijn trouwe gids, moeten er in de stad enkele kerken zijn die wel de moeite waard zijn. Bovendien bevindt er zich in 1 van de kerken een orgel dat uitgeroepen is tot het 'mooiste orgel ter wereld'. Nu ik toch in de buurt was, vond ik dat ik er wel eens moest gaan naar kijken. Het beeld van het orgel moest in mijn hoofd blijkbaar al buitenissige proporties aangenomen hebben, want de aanblik ervan was diep ontgoochelend. Na deze kaakslag, repte ik mij als de bliksem uit de stad.

De streek voorbij Poitiers was taaie kost. Ik werd opnieuw blootgesteld aan de eindeloze graanvelden en aan de brandende zon. Ik zat bijna door mijn voorraad proviand en het duurde ditmaal heel lang voor ik me opnieuw kon bevoorraden. Uitgeput door de hitte, bereikte ik uiteindelijk dan toch een kruidenier in Charroux. Van daaruit was het nog een hele tocht tot aan de camping municipal van Nanteuil. Maar eens daar aangekomen, wachtte mij de rust van de gemeentelijke camping. Ik trof er weerom Martin aan. Ik zette mijn tentje naast het zijne. Iets verderop stond het tentje van een koppel uit Nederland. Ze waren met de tandem vanuit Portugal vertrokken en volgden nu onze route in de tegenovergestelde richting. Achter de tandem hing een aanhangwagentje voor de bagage, zoals destijds bij de gebroeders Jacobus en Korneel. De man had het wagentje zelf ineen geknutseld. Ze waren al enkele maanden onderweg. 's Avonds kraakten we met z'n allen een fles wijn en wisselden we wetenswaardigheden uit over de routes die voor beide partijen nog in het verschiet lagen.
 
 

Dag 11: Angoulême - Aubeterre

Ik had nog twee dagen om tot in Bordeaux te geraken en dat moest mogelijk zijn. Ik schatte dat ik nog een 200-tal kilometer van de stad verwijderd was. Ik zette koers richting Angoulême, de laatste stad van enige betekenis voor Bordeaux. Ergens onderweg hield het asfalt abrupt op. De weg ging over in een aarden spoor. Ik moest ergens verkeerd gereden zijn. Nochtans had ik alle aanwijzingen in het boekje juist opgevolgd en gebeurde het nog maar zelden dat ik verkeerd reed. Ik maakte rechtsomkeer en op de terugweg kwam ik een groepje fietsers tegen die hetzelfde lot tegemoet reden. Het waren Vlamingen. Blijkbaar waren zij ook verkeerd gereden. Of - iets wat ik quasi onmogelijk achtte - stond er toch een fout in het routeboekje van onze ouwe getrouwe ?

Samen zochten we de juiste route terug op. Onderweg deden de Vlamingen hun verhaal. Het waren drie koppels - drie zussen en hun echtgenoten - die ook op weg naar Compostela waren. Ze hadden het hele traject opgedeeld in drie stukken, gespreid over drie jaar omdat ze niet genoeg verlof hadden om alles in 1 keer te doen. Dit was het tweede jaar. Er was steeds iemand uit de groep die met de auto achterna reed en die op gezette tijden de fietsers kwam bevoorraden met eten en drank. Hiervoor hadden ze een beurtrol opgesteld, zodat het voor iedereen plezant bleef. Ook hen zou ik later nog enkele keren ontmoeten.

Ik en Martin op de camping van Aubeterre.

Het was broeiend heet nu. De chocolade die ik mee had, was choco geworden. De sneetjes kaas waren samengesmolten tot een stroperig geheel. Na een tocht van 102 km bereikte ik de camping van Aubeterre. Even later arriveerde ook Martin en hij stelde zijn tentje op naast het mijne.
 
 

Dag 12: Bordeaux

Bordeaux was kortbij nu. Vandaag moest ik door de Dordogne rijden, een wijnstreek genaamd naar de rivier die er door stroomt. De eindeloze graanvelden van voorheen hadden nu plaatsgemaakt voor eindeloze velden met wijnranken. Dit landschap vond ik veel aangenamer om door te rijden. Dat het klimaat de teelt van druiven toeliet, kon ik duidelijk merken aan de temperaturen die er heersten en aan de overvloedige hoeveelheid zon die er scheen. In de namiddag reed ik door St. Emilion, een gezellig wijnstadje. Het krioelde er van de toeristen. Net voorbij het dorpje ontmoette ik Martin, die er een siësta hield. Nog even reden we samen verder.

In het plaatsje Guillec namen we afscheid. De pelgrimsroute vermijdt Bordeaux en scheert rakelings naast de stad. Ik ging van hieruit de route verlaten om mij richting Bordeaux te begeven, waar ik de volgende dag afspraak had met mijn vrienden.

Ik wou zo dicht mogelijk tot bij Bordeaux rijden. Ik hoopte dat er ergens wel een camping aan de oevers van de Garonne-rivier te vinden was. De Garonne is de rivier die Bordeaux doorkruist. Even voorbij Bordeaux, komt de Garonne samen met de Dordogne en vormen ze samen de Gironde. Deze laatste mondt via een lang en breed estuarium uit in de Atlantische Oceaan. Ik had geen adressen bij me van campings in de buurt. Daarom was ik aangewezen op het blote oog en een portie geluk.

Na een eindeloze tocht bereikte ik 's avonds de oevers van de Garonne. Het was een gigantisch brede rivier, met af en toe wat eilanden in het midden. Er was nergens een camping te bespeuren. Ik besloot dan maar om tot in het centrum te rijden en daar een onderkomen te zoeken. Ik bereikte het centraal station, aan de overkant van de Garonne, na een tocht van 120 km. In totaal had ik 1193 km achter de kuiten. Ik was totaal uitgeput. De avondzon was nog steeds brandend heet. Aan het station vond ik het adres van een jeugdherberg, waar ik een weinig later aanbelde en mijn intrek kon nemen. Ik had het gehaald.

Het was een gloednieuwe jeugdherberg, netter dan gelijk welke andere die ik ooit al bezocht had. Ik kreeg een bed toegewezen in een 4-persoonskamer. Ik maakte kennis met mijn kamergenoten: een Brit, een Amerikaan en een Canadees. Het leek een vrolijk gezelschap. Terstond verwittigde ik het thuisfront. Met een SMS-bericht liet ik den Torfs weten dat ik aangekomen was. 'Ben in Bordeaux. Eeeeindelijk !', stuurde ik. Hij zou morgen, samen met Boris en Chris naar hier overkomen. Even later kwam zijn antwoord binnen: 'Perfecte timing. Fietsen en bagage ingepakt. Tot morgen rond 14.00 h.' Alles was in gereedheid gebracht.

Mijn kamergenoten waren toffe kerels. De Brit was een gezette biker. Hij was met de moto op weg naar Spanje. Hij stelde voor om samen wat te koken. Dus trokken we naar een nabij gelegen supermarkt en kochten er genoeg eten om een heel leger mee te voeden. Het werd een overheerlijke maaltijd, waarbij ik mezelf bijna een breuk at. Toen het eten verorberd was, begonnen we aan de wijn. Ook de Canadees vervoegde ons. Hij was arts en had zijn praktijk in Engeland. Maar nu was hij hier op vakantie. Hij had zijn fiets meegebracht en had al enkele lange fietstochten gemaakt in de buurt van Bordeaux. Het werd een aangename avond, daar op het terras van de jeugdherberg.
 
 

Deel II: Naar Compostela

Dag 13: De Vier Heidenen

's Ochtends wou ik een wandeling maken door het centrum van Bordeaux. De Canadees vond dat een goed idee en ging mee op pad. Eigenlijk bezat de stad weinig charme, vond ik. Het was maar een vieze, oude stad. Toch waren er overal werkzaamheden aan de gang om de stad een facelift te geven. De Canadees was tijdens een fietstocht in de buurt een wijndomein gepasseerd dat dezelfde naam droeg als hijzelf. Hij had graag een fles gekocht van deze wijn als cadeau voor zijn familie in Canada. We hadden het adres van een wijnwinkel, maar troffen hem gesloten aan.

Tegen de middag aan, maakte ik mij klaar om naar de luchthaven te rijden. Mijn vrienden zouden om 14.30h landen. De Canadees reed mee tot aan de luchthaven, want hij moest zijn terugvlucht nog regelen. Tijdig bereikte ik het luchthavengebouw. De vlucht van Virgin vanuit Brussel was al aangekomen. Ik nam mijn fiets ter hand en ging het gebouw binnen. Ik zocht de poort op waar ze zodadelijk zouden moeten doorkomen. Weldra kwamen de passagiers door de poort en ik hoorde overal rond om mij terug Vlaams. Maar er was nog geen spoor van mijn vrienden. De poort bleef daarna nog een hele tijd gesloten. Tot er opeens een grote kartonnen doos door de deur verscheen, gevolgd door de vertrouwde gezichten van de Chris, Boris en Torfs. De overtocht was dus toch goed verlopen.

Het drietal had blijkbaar al veel lol gehad. Het duurde een tijdje voor we bijgepraat waren. Tezelfdertijd werden de fietsen in elkaar gestoken. Gelukkig was alles nog heel. Boris was wel zijn Zwitsers zakmes kwijt. Hij had het in zijn handbagage gestoken en ze hadden het afgepakt in Zaventem. De Chris was de enige die ook nog een zakmes bij had, maar waar was dat nu weer gebleven ? Het zou nog drie dagen duren, tot in Spanje, vooraleer hij het zou vinden. Den Torfs had voor een deftig kaarthoudertje gezorgd. Hij zou vanaf nu voor het kaartlezen zorgen.

Vlnr: Chris, Jan, Torfs en Boris voor de aankomsthal
van de luchthaven van Bordeaux.

Met de aankomst van mijn vrienden zou het accent enigszins verlegd worden. Waar ik de voorbije twee weken voornamelijk kilometers moest vreten, zouden we het nu wat meer relaxed kunnen doen. De nadruk lag nu dus op genieten, en voor ons vertaalde dat zich in het houden van geregelde drinkpauzes. Het maakte van ons beslist geen goede pelgrims, want die werden verondersteld om boete te doen. Maar ach, dan waren we maar ketters ...

Even later was alles in gereedheid en konden we vertrekken. We reden in de richting van de Landes, een vlak en bosrijk gebied ten zuiden van Bordeaux. De hitte van de namiddagzon was te snijden. Kenmerkend voor de wegen in Les Landes is dat ze kaarsrecht zijn. De Franse automobilisten zien dit als een uitnodiging om heel hard te rijden. De eerste kilometers over de drukke wegen in de buurt van Bordeaux waren dan ook zeer gevaarlijk en iedereen hoopte dat de drukte snel zou luwen.

Tegen de avond aan passeerden we een frietkraam langs de weg, temidden van de bossen. Het kwam als een zegen. Prompt bestelden we elk een lekkere friet. Dit was leven als God in Frankrijk !

Het was al laat toen we in de buurt van een camping kwamen. Aan het meer van Sanguinet waren verscheidene campings, maar ze zaten allemaal eivol. Waarschijnlijk had het er mee te maken dat het morgen 14 juli was, de nationale feestdag in Frankrijk. De receptie van de camping waar wij onze intrek namen, was al gesloten. We hadden weinig keus dan onze tent ergens op te stellen en de volgende dag af te rekenen. Op de teller stond 77 km. Het sanitair van de camping was vies. Er was zelfs iemand die de douche voor een Frans WC genomen had ... 's Avonds was er vuurwerk en we dronken sangria in de bar.
 
 

Dag 14: Les Landes

Eerst moesten we ons bevoorraden. Eten en drinken voor vier mensen voor een hele dag neemt al vlug veel volume in en het vergde voor iedereen een flinke portie vindingrijkheid om alles weggestoken te krijgen. Drank werd nu in 2-liter flessen gekocht; stokbroden aan de lopende meter. Boris stond er zelfs op om de wijn in vaten te kopen en schafte zich een 5-liter vaatje Bordeaux aan. Wonderwel kregen we al het voedsel weggestoken in de bagage.

Iedereen had zo zijn manier ontwikkeld om de bagage op zijn fiets te vervoeren. Torfs had afgedankte fietstassen van zijn moeder aan zijn bagagedrager bevestigd. Het ontwerp van de tassen was ruim opgevat; ze waren bestemd om winkelwaar voor een groot gezin te bevatten. Hij vervoerde ook een tent. Die had hij waterdicht verpakt in een bruine zak van het Belgische leger. Boris op zijn beurt had betrekkelijk kleine fietszakken; helemaal niet van het formaat van die van een winkelende huismoeder. Hij was genoodzaakt om een sportzak boven de zakken te binden en een rugzak te dragen om alles weggestoken te krijgen. De sportzak was onze 'frigo'. Hij bevatte een groot deel van onze voedselvoorraad en - boven al - de voorraad wijn. Tijdens de eerste dagen gebeurde het al eens dat de sportzak zich opzij wrong en naast het achterwiel ging hangen. Na enkele dagen had Boris echter een gepaste techniek ontwikkeld zodat dit niet meer gebeurde - 'waar zou die nog naartoe kunnen ?'. Chris had gekozen voor semi-professionele fietszakken. Het waren ruime fietstassen - het leken wel valiezen - die op een eenvoudige manier aan de bagagedrager bevestigd konden worden. Op het achtervlak was nog plaats genoeg om grote 2-liter flessen drank en enkele stokbroden weg te steken. Door de grote concentratie van gewicht op de achterkant van zijn fiets, gebeurde het soms - bij stilstand - dat zijn fiets achterover kantelde zodat hij leek op een ruiter op een steigerend paard. Om een illustere reden viel dan al zijn bagage op de grond. Het leidde soms tot hilarische situaties.

Onze route sloot terug aan op die van Sweermans routeboekje. De wegen werden nu veel rustiger. Het waren kaarsrechte wegen temidden van dennenbossen. Het was er aangenaam toeven.

Een hedendaagse Santiago-
fietspelgrim in de Landes.

Op gezette tijden hielden we halt om een hapje te eten of om een terrasje te doen. Chris had vanuit het vaderland een bonte verzameling 'power-bars' meegebracht, voor het geval er iemand een acuut suikertekort zou krijgen. Zo werd hij gedoopt tot reep-man. In het dorpje Escource deden we een terrasje. Het cafeetje was gesloten - vanwege de feestdag - maar de bazin zag dat we dorstig waren en bracht elk van ons een fris pintje. Op het terras gezeten, passeerde ook Martin. We vorderden blijkbaar nog altijd even snel. Het zou echter niet lang meer duren of Martin zou een voorsprong op ons nemen. Tussen Les Landes en Compostela waren er immers nog talrijke terrasjes ...

Na 106 km kwamen we aan bij een camping in Yzosse, nabij Dax. We sloegen er onze tentjes op. Onze buren waren supervriendelijk en boden ons een tafel en 4 stoelen aan. Onze andere buren boden ons dan weer een hamer aan, om de piketten van de tent in de harde grond te kunnen kloppen. Zo konden we ons avondmaal - een stoofpotje paella - aan een tafel naar binnen werken.

Onze kampplaats in Yzosse.
 

Dag 15: Dax - St.-Jean-le-Vieux

Eens voorbij Dax waren de Landes gedaan. En zo was het ook met het vlakke land. Hier begint de aanzet naar de Pyreneeën. Het landschap werd meer heuvelend en af en toe zat er al een serieuze klim bij. Onderweg passeerden we de drie koppels uit België. Ze wuifden ons toe.

Overdag was het nog stralend zomerweer, maar tegen de avond aan begonnen zware donderkoppen zich samen te pakken. Er leek een hevig onweer aan te komen. Iets voor St.-Jean-Pied-de-Port begon het te regenen. Gelukkig waren we in de nabijheid van een camping municipal in St.-Jean-le-Vieux. Na een dagtocht van 89 km, en in de regen kwamen we aan. We stelden snel onze tentjes op.

Een onweer wordt geladen nabij St.-Jean-le-Vieux.

Er stonden veel hoge bomen op de camping. Ze gaven ons wat beschutting tegen de regen. Maar toen er even later een hevig onweer losbarstte, was hun aanwezigheid eerder beangstigend dan heilzaam. Er zat voor ons weinig anders op dan in onze tentjes te schuilen en te hopen dat er geen neergebliksemde boom op ons zou terechtkomen. We kookten ons avondmaal en dronken de rest van het wijnvaatje leeg.

Torfs en Chris in de tent tijdens de zondvloed.

Het regende onophoudelijk. Ik vreesde zelfs dat mijn tentje het niet meer zou aankunnen en van binnen nat zou worden. Intussen las Boris voor uit zijn boek. Het boek dat hij bij had was het literaire debuut van Luc de Vos, zanger van de groep Gorki. Het had de nogal dubbelzinnige titel 'Het woord bij de daad'. Het exemplaar van Boris was gesigneerd door de meester zelve, tijdens een optreden bij ons in de buurt. Op de eerste pagina had Luc er in grote letters geschreven: 'Aan Boris, veel leesgenot. Vos'. Daarop had hij het boek aan Boris overhandigd met de lovende woorden: 'Dit is de nobelprijs van de literatuur !' Hieraan kon absoluut niet worden getwijfeld !
 
 

Dag 16: De Roelandspas

's Ochtends was er geen vuiltje meer aan de lucht. De tentjes hadden de wolkbreuk van de vorige nacht goed doorstaan. Vandaag zou de grote beproeving worden. We zouden de beklimming van de Pyreneeën aanvatten, langs de  Roelandspas. Hij zou ons tot op een hoogte van ongeveer 1050 m brengen. Het was een klim van een 20-tal kilometer met een helling van constant om en bij de 6 procent. Dit was eigenlijk een routevariant - de Navarra route geheten - die makkelijker was dan de gebruikelijke route langs de 'Col de Somport' maar die door de pelgrims van weleer vermeden werd omdat hij te gevaarlijk was vanwege struikrovers. Wij waren niet bang voor dat gespuis, en daarom kozen we voor de makkelijkere Roelandspas.

Eerst reden we langs het dorpje St.-Jean-Pied-de-Port. Voor vele moderne pelgrims begint de tocht naar Compostela hier, omdat het vlak aan de grens met Spanje ligt en aan het begin van beide bergpassen. Onderweg kwamen we twee Nederlanders tegen. Ze waren ook met de fiets. "Aah, zijn jullie die Belgen ?" vroegen ze. "Die Belgen die aan elk terrasje halt houden ! Jullie reputatie gaat jullie vooraf !" Kennelijk werd er over ons gesproken in het circuit van de 'serieuze' Santiago-fietspelgrims.

In het plaatsje Valcarlos bereikten we de Spaanse grens. Het gaf me voldoening. Ik had Frankrijk klein gekregen ! Maar nu nog de Pyreneeën. Want vanaf hier begon de eigenlijke klim. Ik deed het rustig aan. Mijn kameraden reden sneller en verdwenen al vlug uit het zicht. Al bij al viel het goed mee. Het klimmen duurde ongeveer twee uur. Geregeld hield ik een rustpauze om mijn hartritme wat te temperen. Helemaal boven stond er een bord dat zei: Ibañeta, 1057 m. Tijd voor een foto, vonden we.

Alto Ibañeta, de top op 1057 m.

Iets voorbij de top ligt Roncesvalles, een klein dorpje met een refugio - een onderkomen voor pelgrims. We hielden halt bij een terras in de zon om er onze overwinning te vieren. We dronken er enkele halve liters Heineken. Door de hoogte was het er aanzienlijk frisser en er stond een kille wind. Daarna reden we nog even verder tot aan de camping van Roncesvalles. Het begon een beetje te regenen. Er stond 38 km op de teller voor vandaag. De camping was groot en goed verzorgd. Er stond een wasmachine en een droogkast ter onzer beschikking zodat we onze bezwete kleding een wasbeurt konden geven.
 
 

Dag 17: Pamplona

Opstaan, ontbijten en het daaropvolgend 'opbreken' van de kampplaats was altijd een pijnlijk langdradige gebeurtenis. Bij ons ontbijt aten we een eitje. Daartoe kookten we een dozijn eieren op onze vuurtjes. Daarna moest alle rommel weggestoken worden en vervolgens de tenten opgebroken worden om uiteindelijk alle bagage op de fietsen te kunnen laden. De hele operatie nam - zoals elke dag trouwens - wel enkele uren in beslag.

Dat we de grens met Spanje overgestoken waren, hadden we nauwelijks gemerkt. Ik had nog steeds het gevoel dat we in Frankrijk waren. Aan de receptie van de camping hadden we de Chris - onze tolk - al wel eens moeten inschakelen, maar dat was voorlopig het enige dat ons deed beseffen dat we in een ander land waren. Tijdens de afdaling van de Pyreneeën, op weg naar Pamplona kwam daar verandering in. En eens we in Pamplona waren, leek Frankrijk opeens al heel ver weg.

Bij de rand van de stad stond een bord met daarop de vermelding: Santiago, 746 km. We hadden uitzicht op het stadscentrum van Pamplona en de kathedraal. Het gebeurde weer eens dat Chris zijn fiets steigerde en al zijn bagage op de grond wierp - it is happening again !

Een mopperende Chris brengt zijn bagage opnieuw
aan. Op de achtergrond de kathedraal van Pamplona.

We reden door het drukke centrum naar het hoofdplein - de Plaza Major. We waren net een week te laat om er de jaarlijkse festiviteiten mee te maken. Tijdens de feesten worden er stieren losgelaten door de nauwe straten in het centrum. Met de fiets in de hand liepen we tot aan de kathedraal. Aan de stadswallen bij de kathedraal was een pleintje met een terrasje, waar we gretig plaatsnamen.

Van Pamplona ging het verder naar het westen. Eens uit het drukke stadscentrum, volgde er een klim door een heuvelend landschap. De graanvelden waren geoogst, gele stoppelvelden bleven over. Het was een schilderachtig landschap. Achter ons kregen we stilaan een beeld van de omvang van de stad waar we zonet doorgereden waren. Tamelijk snel bereikten we de eindbestemming van vandaag: Puente la Reine, een klein en gezellig dorpje waar de belangrijkste attractie de 'brug van de koningin' is. Het dorpje werd er dan ook naar vernoemd. Het is een middeleeuwse boogbrug over de Rio Arga, opgetrokken op bevel van de toenmalige koningin om de Santiago-pelgrims 'een natte doortocht te besparen', zo doceerde Sweerman. Het dorpje had dus niet alleen zijn naam te danken aan de brug, besefte ik. Haar hele bestaan was te danken aan deze brug en dus aan het feit dat de pelgrimsroute - of Camino, Spaans voor 'weg' - er passeerde. Deze gedachten vergingen mij steeds meer, naarmate onze tocht door het noorden van Spanje vorderde. Gaandeweg kreeg ik meer een meer een beeld van de impact die de Camino gehad had - en nog altijd heeft - op het noordelijk deel van Spanje.

Op het moment dat we bij de brug stonden, kwamen we een oude bekende tegen: Martin. Hij had de Pyreneeën overgestoken langs de Col de Somport - de hogere bergpas -, en hier kwamen beide routes weer bij elkaar. Hij logeerde in de refugio van het dorpje. Het was de laatste keer dat we hem zouden zien.

Wij hadden nog geen onderkomen voor de nacht. Ongelovige pelgrims zoals wij waren gegarandeerd niet toegelaten in de refugio. Bovendien bezat het dorpje geen camping. Er was enkel een camping in Mendigorria, een naburig dorpje een 6-tal kilometer naar het zuiden en dus weg van de route. Maar een onderkomen vinden was niet onze eerste bekommernis. Langs de hoofdweg, die zich met een bocht rond het dorpje slingerde, was een overaanbod aan drankgelegenheden en we vonden het noodzakelijk om eerst onze dorstige kelen te spoelen. Toen het begon te donkeren, reden we naar de camping in Mendigorria. Het is een dorpje met een ietwat vreemde aanblik. Het is gebouwd op een eenzame heuvel in een omringend vlak landschap. De teller bleef staan op 90 km. Ons avondmaal aten we in het campingrestaurant. Het was veel te weinig voor onze hongerige magen. Zodoende ging onze voorraad proviand - bedoeld als noodrantsoen - er daarna volledig door.
 
 

Dag 18: Estella - Logrono - Navarrete

Boris en Torfs begonnen de dag met een frisse duik in een vijver. De camping had een heus zwembad, dat de mannen had verleid tot de ochtendlijke plons. Maar het zwembad was gesloten, dus werd het de eendenvijver. Eens in het zadel, koersten we terug naar Puente la Reine, waar we terug aanpikten op de Camino.

De 'koninginnebrug' of Puente la Reine weerspiegelt
in de Rio Arga.

Even voorbij het dorpje maakten we kennis met Machteld en Myriam, een moeder met haar dochter die met de fiets vanuit Koblenz onderweg waren naar Compostela. Ze hadden er al 1900 km opzitten. Zij zouden van hieruit de plaats van Martin innemen, want we zouden ze nog dikwijls tegenkomen.

Tegen de middag aan bereikten we het dorpje Estella. Op een thermometer zagen we de temperatuur. Het was 42 graden ! Dit verantwoordde de regelmatige onderbrekingen die we hielden op het vervolg van de weg. Op een terras in Los Arcos bestelde Boris wel drie cañas San Miguel, die hij vervolgens bijna in 1 teug achterover kapte. In Logroño gebeurde nagenoeg hetzelfde, maar nu op het plein in de schaduw van de imposante kathedraal. Het landschap onderweg was van een adembenemende schoonheid en van tijd tot tijd passeerden we velden met wijnranken, die een voorbode waren van de Rioja-streek - Spanjes meest befaamde wijnstreek. Voorbij Logroño waren we dan ook in de Rioja. Toen we op de camping van Navarrete arriveerden, was het al donker en stond er 91 km op de teller.

Boris is dorstig.

We zouden natuurlijk ongelijk hebben om altijd maar bier te drinken in de wijnstreek bij uitstek van Spanje. Hier behoort men wijn te drinken. Bovendien had ik van Martin de spreuk 'El vino es la bebida del peregrino' geleerd, een oud adagium dat zegt dat wijn de drank van de pelgrim is. Pelgrims werden dus verondersteld om wijn te drinken. Over Spaanse wijnen predikte Clemens, onze gids: 'Ze zijn meestal goedkoop en de smaak valt zelden tegen.' Bij ons zelfbereide avondmaal dronken we dus Rioja. En het moet gezegd: Clemens had weer eens gelijk !
 
 

Dag 19: Santo Domingo - Belorado

Alles was ingepakt en we waren klaar om te vetrekken en toen stelde Chris vast dat zijn paard een lekke band had. Een steentje had zich door de buiten- en binnenband geperst. Even voorbij Navarrete kwamen we terecht op de voetweg naar Compostela. De voetweg is niet meer dan een aarden pad en het was niet geschikt om hier met de fiets over te rijden. Kennelijk hadden we ergens een afslag gemist. We ontmoetten een bende mountain bikers die ons in een ijltempo voorbijstaken en achterlieten. Zo waren er dus ook Santiago-pelgrims. Even verderop kwamen we terug bij de N-120 autoweg. De N-120 vertrekt vanuit Logroño en gaat tot in Astorga, enkele honderden kilometer verder naar het westen. Hij volgt eigenlijk de historische route en hij zou daarom voor ons de rode draad vormen in de loop van de komende dagen. Het is een brede autoweg maar is over het algemeen tamelijk verkeersluw omdat er bijna over de gehele afstand een snelweg parallel aan loopt.

Wijnranken in de Rioja-streek.

Onderweg, in het dorpje Cardenas, was er een bank in de schaduw op het dorpsplein. Hier aten we onze lunch. Eigenlijk was het te heet om direct verder te rijden en dus hielden we siësta op een terrasje van het dorpscafé. De locale bevolking deed hetzelfde, al zochten zij de koelte van binnenskamers op. Daarna reden we verder tot in Santo Domingo de la Calzada. Hier hielden we onze volgende 'stop'. Het is een proper dorpje met een grote kerk, die bekend is bij de pelgrims omdat er twee kippen in rondlopen. Achteraan in de kerk stond inderdaad een veredeld kippenhok met daarin een kloek en een haan.

Iets voorbij het dorpje was het mijn beurt om een lekke band te krijgen. Daarna was het nog een heel eind tot onze eindbestemming. Door de vele terrasje en de lekke band was het al laat toen we Belorado binnenreden. Er stond 74 km op de teller. In Belorado was geen camping. We zochten onze intrek in een pensionnetje, waar we eerst de eigenares van moesten opbellen. Ze had enkel nog een tweepersoonskamer, maar dat vonden we geen probleem; we hadden genoeg kampeergerief bij om twee extra bedden te voorzien. Onze fietsen sliepen in de kelder. Erger was dat alle restaurants in het dorp al gesloten waren. In dit deel van Spanje was het blijkbaar de gewoonte om het avondmaal vóór 22.00 h genuttigd te hebben. Maar ook weer niet vóór 19.00 h, want dat vinden ze immers veel te vroeg. Er bleef dus maar een klein tijdsvenster over om te dineren. Ditmaal waren we te laat en nergens in het dorp konden we nog iets eetbaars vinden. Gelukkig hadden we nog een noodrantsoen bij - aardappelpuree met gehaktballen in tomatensaus -, dat we op onze krappe kamer op onze campingvuurtjes bereidden en naar binnen werkten.
 
 

Dag 20: Burgos

's Ochtends was het de beurt aan Torfs om een nieuwe binnenband te steken. In zijn achterband zat een punaise. Voorbij Belorado ging de route opnieuw over een stuk van de wandelweg. Het was een beboste omgeving, die ons deed denken aan de Beerzelse berg. Onderweg kwam een fietser mij tegemoet. Het was een Belg en hij was er samen met zijn vriendin. Ze was gevallen met de fiets en ze zat even verderop langs de kant van de weg te bekomen van de val. Het had haar een beetje paniekerig gemaakt en daarom vroeg de jongen of ze een eindje met ons mochten meerijden. Dat was natuurlijk geen probleem. Even verderop kwamen we bij een kerkje en enkele huizen. Het plaatsje heette San Juan de Ortega. We hielden er even halt.

Den Torfs bij enkele Sint-Jacobsschelpen, in de buurt van
San Juan de Ortega.

Vanaf San Juan was het niet ver meer tot in Burgos. Het was de eerste grote Spaanse stad na Pamplona die we tegenkwamen en hier moesten we zeker halt houden voor de nacht. "Had Burgos een nachtleven ?" zo vroegen we ons af. Na een tocht van 54 km bereikten we de camping van Burgos. Van daaruit gingen we te voet naar het centrum. Na een lange wandeling langs de Rio Arlanzon stonden we oog in oog met El Cid, in aanvalshouding op zijn sokkel. We zochten een restaurant op en aten er een drie-gangenmenu van soep, biefstuk-friet en een nagerecht. Maar iedereen had nog honger. Dus begaven we ons, nadat de wijnfles soldaat gemaakt was, naar de dichtstbijzijnde kebabzaak en deden het diner nog eens over. Eenmaal dit naar binnen gewerkt was, was het al na tienen en dus te laat om nog iets eetbaars te vinden. Even verderop stond de gotische kathedraal van Burgos. Ze was prachtig verlicht en ze maakte een diepe indruk op mij. Nog nooit zag ik een kathedraal die zo overweldigend versierd was.

Burgos-by-night.

Deze kathedraal was zo anders dan de Spaanse kerken die we daarvoor al gezien hadden. Ze leek meer op haar plaats te zijn in Frankrijk of in Vlaanderen. De ornamenten leken sterk op die van de kathedraal in Antwerpen. Of op die van het stadhuis van Leuven. Ik kon niet nalaten om te denken dat dit Vlaamse of Franse 'import' van cultuur was. Was het vakmanschap en ideeën die zich, via de Camino, naar het zuiden hadden verspreid ?

Nadat we ons een tijdje aan het gebouw vergaapt hadden, kuisten we nog enkele flessen goedkope en uitstekende Spaanse rode wijn. Na 5 flessen begaven we ons terug naar de camping. Op de terugweg namen Boris en Torfs nog een verfrissende duik in de Arlanzon-rivier in hun Adamskostuum. Al zingend kropen we in onze tentjes.
 
 

Dag 21: Castrojeriz

Als ontbijt aten we enkele spiegeleieren die we gebakken hadden op ons campingvuurtje. Tegen de middag was onze kampplaats opgekuist en daarna brachten we nogmaals een bezoek aan de kathedraal. Ditmaal gingen we binnen een kijkje nemen. Van binnen was de kerk nog meer pralerig dan van buiten. Er bevinden zich een tiental retabels, zo overdreven versierd dat het bijna lelijk wordt. In de kerk gold er een verbod op het maken van foto's. Maar iedereen veegde hier zijn voeten aan. Ook den Torfs, die wel 20 foto's nam van een gekleurd glasraam. Pas bij de 21ste foto maakte een pater hem attent op het verbod. Toen we buiten kwamen was ik verzadigd van al het barokke houtsnijwerk. Er zat een vrouw te bedelen. "Por favor, por favor, por favor," smeekte ze ons, terwijl ze haar hand in onze richting uitstak. "Zoveel rijkdom binnen, en buiten hebben de mensen geen eten," merkte Boris op. De bedelares had haar werkplaats wel heel tactisch gekozen.

Nog even gingen we op zoek naar een fietsenmaker. Mijn achterband was eigenlijk al behoorlijk afgesleten. Ik had daarom graag een andere achterband gestoken. De vorige dag had ik al andere remblokjes moeten steken. Door de lange tocht en de zware bepakking hadden zowel de banden als de remblokjes het al zwaar te verduren gehad. Maar onze zoektocht naar een fietsenmaker leverde niets op. Toevallig kwamen we in de buurt van een groepje Belgen. Het waren 4 koppels en de vrouwen waren ook helemaal vanuit België met de fiets tot hier gekomen. Daarna reden we naar een nabije heuveltop, die uitzicht bood op Burgos. Tegen 14.00 h vervolgden we onze weg, verder naar het westen.

Eens voorbij Burgos werd het landschap zo vlak als een biljarttafel. Het is de Meseta, een uitgestrekte hoogvlakte die een groot stuk van Noord-Spanje beslaat. Het plateau ligt op ongeveer 800 m boven de zeespiegel. Het was een minder fraai gedeelte van de Camino. Van Martin had ik gehoord dat hier soms een taaie westenwind waait, die het voor de pelgrims vaak heel lastig maakt. Maar nu wij er waren, was het nagenoeg windstil. Ik kon me best wel inbeelden dat het hier bij hevige wind behoorlijk lastig moest zijn.

De weg naar Castrojeriz, aan de voet van een
opmerkelijke heuvel.

Na enkele uren en na een tocht van 60 km bereikten we het plaatsje Castrojeriz. Er was een camping waar we zouden overnachten. Het dorpje ligt aan de voet van een heuvel, die wel misplaatst lijkt in het anders zo vlakke landschap. Op de top van de heuvel liggen de ruïnes van een tempelierburcht. De Tempeliers waren ridders die in stonden voor de veiligheid van de pelgrims. Nadat we de tenten opgesteld hadden, gingen we te voet naar de top van de heuvel, tot aan de burcht. Op de flanken van de heuvels waren rotswoningen, maar alles lag er verlaten bij. Er hing een mistroostige sfeer. Van boven konden we tot ver naar het omliggende landschap kijken. Ook hiervan had de aanblik iets troosteloos. Aan de burcht stond een stevige wind. Er stonden enkele muren overeind. Het was een plaats waar je niet lang wou vertoeven. 's Avond koelde het sterk af. We kookten ons potje en dronken nog een glaasje wijn.
 
 

Dag 22: de Meseta

Ditmaal stonden we om 8.00 h op. Het parcours was opnieuw vlak en er stond zelfs wind in de rug. Het was ook opmerkelijk frisser dan de vorige dagen. In een wip waren we in Frómista. Hier deden we inkopen in een kleine kruidenierswinkel. We volgden nu de hele tijd de voetweg naar Compostela. De wandelweg lag vlak naast de autoweg en we passeerden geregeld pelgrims die te voet waren. Het was een tamelijk saai stuk en voor de wandelaars moest het wel eindeloos geleken hebben. Voor hen duurt de doorsteek van de Meseta misschien wel een week. Ik kon alleen maar respect opbrengen voor diegenen die de gehele weg te voet aflegden.

Het volgende dorpje van enige betekenis was Carrión de los Condes en hier hielden we halt voor een terrasje. We schoten goed op. In de namiddag bereikten we Sahagún. Omdat hier een camping was, bleven we er overnachten. We reden 92 km. Naast de camping was een groot openluchtzwembad. Chris, Boris en Torfs gingen voor een frisse duik in het koele nat.

Voor onze zelfbereide avondmalen werden we steeds creatiever. Meestal aten we een pastagerecht met een tomatensaus. Dat was de laatste dagen bijna altijd het uitgangspunt geweest. Het is snel klaargemaakt, neemt weinig plaats in, is voedzaam en is in alle winkels wel te vinden. Maar daarbij voegden we nog een heleboel andere ingrediënten, zoals verse groenten - ajuin en tomaat waren eigenlijk ook standaard -, groenten uit blik en vlees, al naargelang we konden vinden in de vaak kleine kruidenierswinkeltjes. Zo kregen we een stoofpotje met een gevarieerd voedselaanbod. Geschikt vlees vinden was eigenlijk het moeilijkste, omdat het overdag eigenlijk te heet werd om een lapje vlees te bewaren. Soms aten we spekreepjes, of sneden we een salami in stukjes. Vandaag werd het vis uit blik en het leverde een heerlijke maaltijd op.
 
 

Dag 23: León

We waren nog op een 60-tal kilometer van de volgende grote stad: León. De rit van vandaag zou nog helemaal door de Meseta gaan. Tegen de middag aan, deden we eerst inkopen in het centrum van Sahagún. Daarna ontbeten we op een bank op het dorpspleintje. Myriam en Machteld, de Duitse moeder en dochter, kwamen op dat moment ook het plein opgereden. Ze gingen naar de bakker op het pleintje en kwamen daarna naast ons op de bank zitten. Myriam had voor elk van ons een gebakje gekocht in de vorm van een hartje.

De Camino door de desolate Meseta.

Onze fietsroute volgde nog steeds de Camino voor voetgangers. Het was een rustige, verkeersarme weg. Naast de wandelweg had men boompjes aangeplant om de wandelaars toch een beetje schaduw te bieden. Maar de boompjes waren nog te jong om al enig effect te hebben. Onderweg passeerden we een dorpje van oude vervallen lemen huizen. Het leek wel of de tijd er enkele eeuwen was blijven stilstaan. In het dorpje Mansilla de las Mulas stopten we voor ons gebruikelijke namiddags terrasje. We dronken er enkele glaasjes Estrella bij de tonen van Neil Diamond en de Dire Straits. Hier konden we nog wel enkele uren vertoeven. Van daaruit was het nog maar een steenworp tot in León en het duurde niet lang of we stonden aan de voet van de kathedraal van deze grootstad. We deden 59 km.

Dankzij de immer enthousiaste inspanningen van onze kaartlezer Torfs vonden we tamelijk snel een geschikt pensionnetje in het centrum, zodat we 's avonds ongehinderd in het nachtleven konden stappen. Eerst gingen we op restaurant. We aten pizza in 1 van de steegjes van het oude stadsgedeelte. Daarna vonden we een cafeetje waar ze Grimbergen hadden en waar we bij elk rondje een vol bord tappas - borrelhapjes - kregen. Toen we dit café gesloten hadden, staken we de straat over naar het volgende. Dit café was nog bruiner dan het voorgaande. Ze hadden er Judas en er lagen zonnebloempitten als borrelhapjes. Terug in ons pension aangekomen, lag er een dakloze op het tussenverdiep van de traphal. Hij had de reclameblaadjes uit de verschillende brievenbussen gehaald en die dienden als onderlaken. Zijn hoofdkussen was de eerste trede van de trap. "Dat we daar niet aan gedacht hebben !" zei Boris. Ik had medelijden met deze sukkelaar. Want wij konden zo dadelijk in een lekker mals bed slapen.
 
 

Dag 24: Astorga

Eerst brachten we een bezoekje aan de kathedraal van León. Deze kathedraal is ook gotisch maar is minder overdonderend dan die van Burgos. Althans van buiten toch. Deze kathedraal is vooral mooi dankzij de vele gekleurde glasramen en daarmee is de aanblik van binnen wel serieus de moeite. De kleurenpracht van de vele glasramen overviel mij toen ik binnen ging. Zoiets had ik nog nooit gezien. Daarna aten we een ontbijt op een terrasje in de buurt. We ontmoetten er weerom Myriam en Machteld. "We just arrived," zeiden ze. Het was al middag en ze hadden al een heel eind gefietst vandaag. Wij zaten nog aan de ontbijttafel.

De kleurenpracht van de glasramen
in de kathedraal van León is adembenemend.

Daarna deed ik nog een poging om een fietsenmaker te vinden voor mijn versleten achterband. We vonden er twee, maar geen enkele had een geschikte buitenband. Ik besloot dan maar om de rest van de tocht met de versleten band verder te zetten. Daarna konden we eindelijk op pad. Het kostte ons enige moeite om de drukke stad uit te rijden, maar eens daarbuiten was het terug rustig. Onderweg zat er een ooievaar-paartje langs de weg. De vogels en hun opvallende nesten waren in deze regio nog alomtegenwoordig. Op bijna elke kerktoren was er wel een nest te vinden, meestal meerdere. Nu konden we de vogels van tamelijk kortbij zien.

Het landschap was nog steeds vlak en saai. Het waren vaak lange, kaarsrechte wegen. In Hospital de Orbigo was er een lange, oude brug. Enkele kinderen waren aan het zwemmen en sprongen vanaf de brug in het water. We hielden er halt voor een terrasje. De plaatselijke dorpsgek kwam een praatje maken met ons. De man droeg een hoed van stro en begon te zingen bij onze tafel. Omdat de Chris de enige was die Spaans kon, wendde de man zich steeds tot hem. "Baila me ! Dans met mij !" zei hij tegen de Chris. Hierop begon hij dansbewegingen te maken op de muziek die hij zelfs zong. "Kom jongens, drink jullie pint uit," zei Chris.

Na nog een uurtje trappen bereikten we Astorga, ons einddoel voor vandaag. We deden 74 km. Opnieuw moesten we een pensionnetje zoeken want er was geen camping in de buurt. Het duurde een tijdje voor we iets vonden, maar uiteindelijk zaten we goed. We aten ons avondmaal in het restaurant van het hotelletje. Overal in Astorga verkocht men Mantecadas, een gebakje dat de plaatselijke specialiteit vormt. Het leek verdacht veel op de Mattentaarten uit Geraardsbergen, waar ik de eerste dag van mijn lange fietstocht - 24 dagen geleden en 2000 km terug - gepasseerd was. Zou het kunnen dat de twee met elkaar iets te maken hebben ? De aanwezigheid van de Camino door beide dorpen leek alweer een plausibele verklaring. 's Avonds deden we nog een terrasje op het dorpsplein van Astorga.
 
 

Dag 25: de Cruz de Ferro

Voorbij Astorga is de Meseta gedaan. Hier begint het Cantabrisch gebergte. Deze bergketen strekt zich uit langs de gehele noordkust van Spanje. Het is daarom dat de Camino meer landinwaarts gelegen is, zodat de doortocht over een betrekkelijk vlak landschap, via de Meseta, kan geschieden. Maar nu was er geen ontkomen meer aan. Een oversteek over het gebergte was onvermijdelijk en het vormde de apotheose voor de gehele weg naar Santiago. Twee zware beklimmingen, de Cruz de Ferro, tot op een hoogte van ongeveer 1500 m, en de Cebreiro, tot ongeveer 1350 m, lagen nog tussen ons en de eindbestemming. Vandaag zouden we naar de Cruz de Ferro rijden, een bergpas waar bovenaan een 'Ijzeren Kruis' staat.

Het bisschoppelijk paleis en de kerk binnen de
oude stadsomwallingen van Astorga.

De hellingsgraad was eerst klein. We reden nu door een schitterend landschap, waar veel meer variatie in zat dan tijdens de vorige dagen. Er kleefden donkere wolken tegen de bergtoppen en zij zorgden voor een milde temperatuur. Even verderop volgde een veel steilere beklimming, langs een rustige en bochtige baan. Maar ik was in opperbeste stemming en het feit dat we de Pyreneeën al hadden bedwongen deed ons deze nieuwe uitdaging een heel stuk relativeren. 'Een peulschilletje', vonden we.

De weg naar het Ijzeren Kruis of 'Cruz de Ferro'.

Door de goede stemming waren ik en Boris aan het zingen gegaan. Elk wijsje dat in onze hoofden opdook zongen we uit volle borst. Frank Sinatra, Neil Diamond, Rob de Nijs, Eddy Wally. Ze werden allemaal even uit de kast gehaald. In de buurt van de top verdween de weg in een regenwolk. Opeens was het rotweer. Het regende en het werd ijskoud, terwijl we nog helemaal uitgedost waren in zomerse kledij. We hielden dan ook maar even halt aan de top, waar het ijzeren kruis stond. Tijdens de beklimming had het kruis in mijn hoofd wanstaltige proporties aangenomen, maar in werkelijkheid was het een tamelijk klein kruis dat op een lange paal de hoogte in wees. Bijna onmiddellijk na aankomst, zetten we de afdaling in. Even voorbij de top kwamen we terug uit de regenwolk en konden we tot in de verte de andere kant van de vallei aanschouwen. Het zicht was werkelijk spectaculair en het deed me even de koude en de nattigheid vergeten. Beneden ons lag Ponferrada. Maar daarvoor moesten we nog een lange afdaling doen.

Tijdens de afdaling hielden we halt in het dorpje El Acebo. Het leek een dorpje uit de middeleeuwen en er liepen geiten en koeien over straat. Er liep ook nog een hondje rond, dat meer weg had van een kat. Voor ons was het een kat die kon blaffen. Er was een gezellige refugio, waar we even op krachten konden komen. Ik was helemaal verkleumd. We waren blijkbaar niet de enigen die even wilden schuilen. Op dit stuk zijn er al vele voetpelgrims en door het barre weer zat de gelagzaal goed vol.  Even later verschenen ook Myriam en Machteld in het cafeetje. Er hing een bordje van Grimbergen. Hier ? In de middeleeuwen ? Na een navraag bij de cafébaas, bleek dat ze helemaal geen Grimbergen in huis hadden. Ze hadden het bordje ooit eens gekregen en hadden het dan maar opgehangen. De smaakpapillen van sommigen hadden al reikhalzend uitgekeken naar een lekker biertje en om een teleurstelling te vermijden ging Chris op zoek naar een alternatief. "Geef mij het strafste wat jullie in huis hebben !" vroeg hij. "Euh, Heineken ?" suggereerde de cafébaas.

De afdaling naar Ponferrada was een 15 km lange kronkelweg. We konden snelheden ontwikkelen van rond de 50 km/h. Daardoor waren we in een oogwenk beneden. In Ponferrada passeerden we een goed bewaard gebleven tempelierburcht en even verderop aten we een maaltijd in een McDonalds-restaurant. Daarna reden we verder, door de vallei tot in Carracedelo, waar een camping was om te overnachten. Er stond 74 km op de teller. Ondanks de hamburgermaaltijd, hadden we nog een reuzehonger en we kookten nog een uitgebreide maaltijd op onze campingvuurtjes. Het ging opnieuw gepaard met het kraken van enkele flessen wijn.
 
 

Dag 26: Cebreiro en Alto de Poio

De volgende dag stond de laatste grote beklimming op het programma: de Cebreiro. Eerst reden we over een tamelijk vlakke weg tot in Villafranca del Bierzo, waar we even van de route afweken om het dorpje en zijn burcht te bezoeken. Daarna begon de eigenlijke beklimming. De weg volgde over het gehele traject een autosnelweg, de N-VI, die Madrid met La Coruña, in het uiterste noordwesten van Spanje, verbindt. Gedurende de hele beklimming flirtten beide wegen met elkaar. De ene keer reden we links van de snelweg, dan weer reden we er rechts van. Soms zagen we de snelweg ver boven ons lopen, dan weer lag hij diep beneden ons. Zo te zien werden er voor de aanleg van de snelweg kosten noch moeite gespaard.

De beklimming naar Cebreiro en Alto de Poio.

Ook vandaag reden Myriam en Machteld in ons kielzog. Soms reden zij enkele kilometers voorop, dan weer reden wij aan kop. Bij bijna elke stopplaats kruisten we mekaar. De beklimming viel goed mee. In de namiddag bereikten we het hoogste punt: Alto de Poio, 1335 m. Hier reden we de provincie Galicië binnen. Er stond een cafeetje helemaal bovenaan en dit was een geschikte plek om even te pauzeren. We dronken er een glaasje wijn en raakten aan de praat met een oudere dame uit Normandië, die samen met een jonge snaak met de fiets onderweg was. Spoedig was de eerste fles leeg en er volgde een tweede. Even later traden Myriam en Machteld het gebouw binnen. Ze schoven bij aan tafel. Machteld, de moeder, was van beroep een predikant, zo leerden we. Ze gaf godsdienstlessen en deed soms ook kerkdiensten. Myriam was dus 'de dochter van mijnheer pastoor'. Toen Boris een oudere man - een voetpelgrim - opmerkte met een bruine streep op de achterkant van zijn broek, kwam hij haast niet meer bij van het lachen.

Na drie flessen wijn verlieten we uiteindelijk het pand. Met 5 euro was de rekening vereffend ! Licht beschonken namen we terug plaats in het zadel en toen volgde er een spectaculaire afdaling. De afdaling liep over ongeveer 15 km met een hellingsgraad van 7 %. Doordat er vele lange rechte stukken in de baan lagen, konden we de remmen loslaten en haalden we snelheden van om en bij de 60 km/h. Er stond tevens een stevige wind en het gaf een heerlijk gevoel om er met hoge snelheid door te rijden. Maar al snel waren we beneden. In Samos, het eerstvolgende dorpje na de afdaling, was volgens onze gids een camping. Daar zouden we overnachten. Maar er was nergens een camping te bespeuren. Chris vroeg aan een autobestuurder of hij niet wist waar de camping was. "Wel, dat zou ik eigenlijk ook graag willen weten !" was zijn antwoord. "Ik ben al enkele jaren op zoek naar die camping, maar heb ze nog altijd niet gevonden." Het was een ietwat vreemd onderhoud. We hadden weinig zin om nog verder te rijden. Het was al laat en er begonnen regenwolken aan te komen. We hadden 80 km gereden vandaag.

Chris houdt van de zon, maar
beschermt zijn huid.

Even verderop lag een kleine schapenweide en de eigenaar ervan was ons komen vertellen dat we er onze tentjes mochten opstellen. Er was zelfs 'stromend water'. Het was niet meer dan een darm waar grote hoeveelheden helder water uit gutste. Er was geen kraan aan en het water liep zonder meer in de wei. Het was drinkbaar, zei de man. We konden hiermee dus koken. Wat een luxe ! Deze wei werd het dus. Maar ze lag bezaaid met schapenstront. Het was niet evident om een plekje te vinden dat proper genoeg was om de tenten te zetten. En toen begon het ook nog eens hevig te regenen. Ons avondmaal moesten we bereiden in de voortent van Torfs' tent. Hier zaten we dan: met vier onder een klein zeil, in de gietende regen in een wei vol stront, moe en uitgeput een avondmaal te bereiden voor onze hongerige magen. Na de maaltijd was het al laat en kropen we in onze slaapzakken. Het regende nog een hele tijd door.
 
 

Dag 27: Palas de Rei

De volgende ochtend werd ik gewekt door kreten van verbazing. "Hier zitten overal lange, vieze zwarte slakken !" riep Torfs. De beestjes deden zich tegoed aan de etensrestjes die in onze kookpotten waren blijven hangen. De vaat was nog niet gedaan en dit speelde in het voordeel van de slakken. "En in de Chris zijn bekertje zit wel een uitzonderlijk vet exemplaar," volgde er nog. Met de slakken er bij, moesten we extra goed uitkijken waar we liepen. De tenten waren kletsnat en samen met de vuile ondergrond was het een onaangename job om de tenten in te pakken.

Het groene Galicië.

We verlieten onze kampplaats en reden tot in Sarriá, het volgende dorpje. Hier aten we ons ontbijt op een bank in een parkje in de eerste zonnestralen. Voorbij Sarriá volgde een sterk heuvelend traject, door het veel groenere landschap van Galicië. De aanwezigheid van de Atlantische Oceaan langs de ene kant en van het Cantabrisch gebergte langs de andere kant, zorgt ervoor dat het in dit deel van Spanje veel meer regent en dus dat het er veel groener is. We hadden het de vorige nacht al aan den lijve ondervonden. We reden nu richting Portomarín. Vlak daarvoor was er een lange afdaling tot aan de Rio Mino, waar we via een lange brug de brede rivier konden oversteken. In Portomarín hielden we onze gebruikelijke tankbeurt. Op het terrasje langs de weg passeerden soms enkele bekende gezichten. In dit laatste stuk van de Camino nam het aantal pelgrims sterk toe en sommige fietsers waren we onderweg al verschillende keren tegengekomen.

Daarna volgde opnieuw een traject met enkele lange, vervelende beklimmingen. We passeerden verschillende kleine boerendorpjes waar de tijd was blijven stilstaan. Er liepen koeien over de weg en mensen deden de was naast de straat aan de dorpspomp. Na een tocht van 61 km bereikten we Palace de Rei. Er was geen camping in de buurt en we namen onze intrek in een proper hotelletje. Het contrast met de vuile schapenwei van de vorige nacht was groot en voor ons leek deze kamer dan ook veel te chique. Palas de Rei ligt op ongeveer 80 km van Santiago. Morgen zouden we ons einddoel bereiken.
 
 

Dag 28: Santiago de Compostela

Het traject bleef sterk heuvelend. We reden nu langs bossen van Eucalyptusbomen en langs groene maïsvelden. Het landschap was zo anders als datgene waar we de voorbije week doorgereden waren. Het was een zware rit. De laatste loodjes, weet je wel. Achter elke heuveltop hoopte ik de stad te zien liggen. Ik had me voorgesteld dat we van op de laatste heuvel een grote stad zouden zien liggen, diep beneden ons, in een vallei. Maar telkens verscheen opnieuw eenzelfde, nieuwe heuvel met hier en daar een Eucalyptusbos. Zelfs toen we volgens het routeboekje vlakbij de stad moesten zijn, had ik nog steeds geen glimp kunnen opvangen van het beeld dat ik verwachtte te zien. Toen we plotseling bij een bordje aankwamen met daarop 'Santiago', besefte ik dat mijn intuïtie me weer eens bedot had. De stad ligt helemaal niet in een brede vallei. Ze ligt verspreid over de vele heuvels die hier aanwezig zijn. Het bordje stond er wat bedeesd bij, vlak voor een brug over een drukke autosnelweg, die wel uit het niets leek opgedoemd te zijn. De toegang tot de stad - waarvan de naam toch wel iets groots deed vermoeden - was allesbehalve spectaculair.

Santiago. De eindbestemming.

We hadden het gehaald. Toch waren we niet euforisch. Alles was van een leien dakje gelopen en we hadden dan ook weinig twijfels gehad over het welslagen van de gehele operatie. De aankomst was eerder teleurstellend, vond ik, want nu was ons nomadenbestaan bijna voorbij.

In Santiago was een camping en we besloten om hier enkele dagen te blijven. De camping lag op een heuveltop en het was een steile beklimming om tot daar te geraken.

Zicht op Santiago vanaf de camping.

De totaalteller op mijn fiets wees 2399 km aan. Zo ver had ik gereden van sinds ik bij mij thuis vertrokken was. Ik had exact 4 weken gereden, aan een gemiddelde snelheid van 16.2 km/h. Omgerekend betekende dit dat ik in totaal 148 uur en 15 minuten aan het trappen was geweest. De maximumsnelheid die ik bereikt had was 59 km/h. Mijn vrienden hadden ongeveer 1200 km afgelegd in 16 dagen tijd.

Het was maandag 28 juli vandaag. Onze terugvlucht was gepland vanuit Madrid de eerstvolgende zaterdag. Graag had ik de laatste 100 km tot aan de Kaap Finisterre nog verder met de fiets afgelegd, maar daar was eigenlijk niet genoeg tijd meer voor. We besloten om de Kaap met de bus te bezoeken via een daguitstap.
 
 

Dag 29: Rustdag

Vandaag was mijn eerste rustdag na 28 dagen. We konden een beetje rust best gebruiken en we vonden dat we het nu wel verdiend hadden. We zouden een bezoek brengen aan de stad en tevens het transport regelen voor ons en onze fietsen naar Madrid. Ook moesten we een manier bedenken om onze fietsen in te pakken of toch te beschermen voor de terugvlucht. We wilden uitslapen, maar al van vroeg in de ochtend scheen de zon op onze tentjes zodat het er al snel te warm in werd om nog te kunnen slapen.

Na het ontbijt gingen we te voet naar het busstation. Hier informeerden we naar de bus naar Finisterre. De uitstap stond morgen op het programma. Daarna begaven we ons naar het treinstation, waar we aankwamen na nog een lange wandeling door de hete zon. De man achter het loket liet er weinig twijfel over bestaan. "Fietsen meenemen gaat niet," zei hij bot. We kregen er geen verdere informatie uit. Op het internet had ik nochtans gelezen dat het mogelijk was. "Dan proberen we het maar met de bus," dachten we en dus gingen we ontgoocheld terug naar de busstatie. Met de bus ging het wel, maar elke bus nam maximaal 4 fietsen mee. Bij alle busdiensten voor donderdag waren al enkele fietsen geboekt en het was dus noodzakelijk om ons op te splitsen. Boris en Torfs zouden de vroege, duurdere maar meer luxueuze bus nemen. Ik en Chris boekten voor een latere, minder comfortabele maar goedkopere bus.

De beroemde kathedraal van Santiago.

Voorts gingen we op zoek naar een fietsenmaker, waar we enkele beschermende hoezen hoopten te vinden. De fietsenmakers waren veel behulpzamer dan de loketbediende en ze raadden ons aan om de fietsen in te pakken in goedkoop bolletjesplastiek. Ze gaven ons enkele adressen van winkels waar we het konden vinden. Het had ons enkele uren tijd gekost, maar het zag er nu dus wel naar uit dat onze transportproblemen verholpen waren.

Daarna gingen we te voet naar het centrum en gingen we iets drinken. We zaten op een terrasje vlakbij de kathedraal. Er passeerde veel volk. Tegenover het terras zat een oude, blinde man loterijbiljetten van Once te verkopen. "Para hoy, para hoy," riep hij op geregelde tijdstippen. Letterlijk betekent dit "van vandaag" en het wil zoveel zeggen als "biljetten te koop voor de trekking van vandaag". De verkopers bij Once zijn allemaal blinden. Zo creëert men werk voor deze mensen. Het is tevens een wrede manier om op de gemoederen van de mensen in te werken. De man had echter maar weinig succes. Zijn kreten hadden meer weg van die van een papegaai op een stok en we vroegen ons af of hij - net zoals de vogels - zou stoppen met spreken als men een laken over zijn hoofd zou hangen. Even later werd hij afgelost door een jonge, mooie vrouw. Ze was ook blind maar had kennelijk veel meer succes bij de voorbijgangers. Ze hoefde daarvoor niet eens iets te roepen. Het cliënteel van Once was dus blijkbaar in het geheel niet blind voor uiterlijke schoonheid.

Toen we uitgerust waren, brachten we een bezoekje aan de beroemde kathedraal. Op het grote plein dat er voor ligt, kon ik de kerk herkennen zoals ik ze altijd al afgebeeld had gezien. Toen gingen we naar binnen. De binnenkant van de kerk was pralerig, maar toch nog soberder dan het interieur van de kathedralen van Burgos en León. We zagen het grote wierookvat, waarvan we gehoord hadden dat het tijdens de vieringen door paters via een slingerbeweging de hoogte wordt ingejaagd. Hoe het precies in z'n werk ging, wisten we niet en derhalve hadden we ons voorgesteld dat de paters mee aan het vat hingen te bengelen. Dit bleek onjuist, zo bleek later. De paters blijven met beide voeten op de grond en brengen het vat aan het slingeren door middel van een touw, dat via een katrol met het vat verbonden is en dat op het gepaste moment door de paters omlaag getrokken wordt. Spijtig genoeg konden we het niet bezig zien.

Onze transparante vriend nipt van zijn cola en wordt
daarbij geassisteerd door Chris.

Even buiten de kerk was een park en er stonden kermiskramen opgesteld. Een beetje zoals bij ons in Scherpenheuvel. We vonden er een frietkraam en aten er twee rondjes friet met hot-dog. Daarna gingen we op zoek naar de winkel waar we bolletjesplastiek konden vinden. Een weinig later hadden we 4 keer 5 m plastiek en een rol tape in onze handen. De rol plastiek nam bijna zoveel volume in als een mens en daarom doopten we hem tot "onze transparante vriend". Hij vergezelde ons daarna nog op een terrasje, waar hij plaats nam op een stoel en een slokje meedronk. 's Avonds gingen we uit eten in een klein en gezellig restaurantje.
 
 

Dag 30: Kaap Finisterre

's Ochtends namen we de bus naar het plaatsje Finisterre, dat vlakbij de gelijknamige Kaap ligt. De busrit duurde twee en half uur. Het landschap waar we doorreden was net hetzelfde als datgene waar we eergisteren nog met de fiets doorgereden waren. Totdat we de kust bereikten. Een azuurblauwe zee wachtte ons op. Vanuit het dorpje gingen we te voet naar de Kaap. Het is een rotsige landtong die nog een heel eind de zee in steekt. Op het einde was er een vuurtoren en een bijhorend gebouwtje. Er stonden ook enkele kraampjes die allerlei prullaria te koop aan boden, waaronder ook Sint-Jacobsschelpen. We hadden gehoopt dat deze schelpen in grote aantallen voor het grijpen zouden liggen op de stranden aan de kust. Niets bleek minder waar. Hier waren geen stranden, en nog minder van de beruchte schelpen. Op de Kaap waren redelijk wat toeristen. Velen hadden zich een rustig plekje opgezocht om van de zon, de zee, de wind en het schitterende panorama te genieten.

De Kaap, een landtong in de Atlantische Oceaan.

Nadat we er een tijdje rondgehangen hadden, keerden we terug naar het dorpje. Er was een klein strandje waar baders zowel als zonnebaders hun ding deden. Op de rotsige wanden, die zich aan de rand van de kleine baai bevonden, was een kleine burcht gebouwd. Het was een prima toeristische bestemming. Wij zochten een terrasje op om een hapje te eten. In de namiddag namen we de bus terug naar Santiago. Ons avondmaal bereidden we zelf op onze vuurtjes. 's Avond zakten we af naar het centrum om het nachtleven te verkennen. We vonden er een cocktailbar, waar we met z'n allen enkele litertjes Sangria naar binnen werkten.
 
 

Deel III: Naar huis
 

Dag 31: Vaarwel, Camino !

's Ochtends, omstreeks 6.00 h, vertrok de bus naar Madrid met Boris en Torfs en hun beide fietsen aan boord. Ik en Chris - van nature uit allebei twee laatkomers - moesten de bus van 10.00 h zien te halen. Het eerste team zou na aankomst een hotelletje zoeken in de hoofdstad. Ons team zou belast zijn met het opbreken van de tenten. Zo waren de taken verdeeld. Ter elfder ure begonnen ik en Chris met het opbreken van de tenten. We hadden extra veel bagage bij nu, en het wegbergen ervan zorgde al voor een beetje vertraging. Voorts moesten we nog afrekenen voor onze camping en natuurlijk duurde dit veel langer dan verwacht. De tijd begon te dringen. De buschauffeur maakte terecht van zijn oren, toen we kort daarop, op het laatste nippertje, de busstatie binnenreden. "Als je een fiets bij hebt, moet je minstens tien minuten op voorhand komen. Dat is jullie toch gezegd !" maande hij ons aan. Die tijd hadden we zeker nog nodig, want mijn fiets was te groot om in het krappe fietsvak te steken. "Haal het voorwiel eruit !" zei de chauffeur op gebiedende toon. "Haal het zadel eruit !" ging hij verder, toen hij zag dat het niet hielp. "Draai de fiets om !" gebood hij. "Haal het achterwiel eruit!" Maar het lukte nog steeds niet. "Draai de fiets opnieuw om!" En toen lukte het. Ik en Chris stonden aan de rand van een zenuwcrisis, maar met een kwartiertje vertraging reed de bus uiteindelijk de terminal van Santiago uit, met bestemming Madrid.

De bus reed eerst naar La Coruña, een beetje ten noorden van Santiago. Van daaruit volgde ze de N-VI autosnelweg, die rechtstreeks naar Madrid leidt. Ook wij hadden enkele dagen parallel aan de N-VI gereden en ik vroeg me af of ik bepaalde stukken zou herkennen. Toen we door het Cantabrisch gebergte reden, riep Chris plots: "Kijk, daar hebben we nog gegeten !" Het was waar. Tijdens de beklimming naar Cebreiro, hadden we daar nog geluncht langs de kant van de weg. De snelweg en de gewone weg lagen dikwijls naast elkaar hier en gedurende een hele tijd kon ik de plaatsten herkennen waar ik gestopt was. "Daar ben ik gestopt om te drinken." "En hier hebben ze nog op mij gewacht tot ik boven was," dacht ik weemoedig. De weg was een stukje van mijn geheugen geworden. De vele plaatsen waar ik onderweg gestopt was, associeerde ik onmiddellijk met hetgeen ik op dat ogenblik voelde, zag en dacht; met het weer, het tijdstip van de dag en de emoties van dat ogenblik. En het deed me beseffen hoe goed ik het de voorbije weken wel gehad had en hoe oppervlakkig een bus- of autorit eigenlijk wel is. Maar het deed me eveneens beseffen dat het nu allemaal voorbij was.

De bus had het lastig tijdens de beklimmingen in het gebergte. De motor ging hoog in toerental. Ook wij hadden de bergen in onze benen gevoeld. We wisten nu tenminste hoe zwaar het was om op eigen kracht deze bergen over te steken. Bij sommige dorpen en steden verliet de bus de snelweg en reed ze langs de gewone baan naar het centrum. Even later reden we door Villafranca del Bierzo en in Ponferrada hield de bus even halt zodat we onze benen wat konden strekken. Het was al middag. De bus bracht ons steeds verder terug in de tijd. In de namiddag reden we door Astorga. Het was al een week geleden dat we hier geweest waren. We reden voorbij het pensionnetje waar we geslapen hadden en met de krop in de keel dacht ik terug aan de aangename momenten die we hier beleefd hadden. Voorbij Astorga verlieten we de Camino. We reden nu in onbekend terrein.

Omstreeks 19.00 h 's avond bereikten we de busterminal in de hoofdstad. Het was er druk en snikheet; het leek alsof er iemand met een haardroger in je gezicht blies. Boris en Torfs hadden ons opgewacht. Ze waren al ongerust geworden. Hun luxueuzere bus had maar 7 uur gereden en zodoende waren ze al om 15.00 h aangekomen. Ze hadden ons eigenlijk al om 17.00 h, twee uur eerder, verwacht. Nadat ik mijn fiets terug in elkaar gestoken had, reden we de terminal uit. Torfs en Boris hadden al een hotelletje gevonden in het centrum. Met de fiets reden we de enkele kilometers die tussen ons en het pensionnetje lagen. We passeerden het Atoche treinstation, waar acht maanden later 1 van de bloedigste terreuraanslagen uit de recente Europese geschiedenis zou plaatsvinden. Van daaruit was het niet ver meer.

's Avonds deden we een wandelingetje door het centrum. We deden enkele terrasjes. Een van de serveuses was Caroline uit Landen, maar al een tijdje woonachtig te Madrid. Ze sprak ons aan toen ze hoorde dat we Belgen waren. Ze sprak perfect Spaans en deed de job op het terras om tijdelijk rond te komen. Toen het terrasje 's nachts opgeruimd was, nam ze ons mee naar een bruine kroeg. "De tapper maakt uitstekende Long Islands !" had ze ons verteld. De man achter de tapkast was er 1 van weinig woorden. Het was een Joegoslaaf die luisterde naar de naam Zika. We bestelden voor ieder van ons de beruchte cocktail, waarvan Caroline ons verwittigd had dat hij zo straf is, dat Zika er maar drie per persoon serveert. Het was een waar spektakel om hem een Long Island te zien bereiden. Het glas werd tot net onder de rand gevuld met een mengsel van allerlei sterke dranken. Op het einde goot hij er nog een heel klein beetje - eerder symbolisch - cola bij. Verder dan twee glazen van dat spul zijn we niet geraakt.
 
 

Dag 32: Madrid

Tijdens onze laatste verlofdag brachten we een bezoekje aan Spanje's hoofdstad. We sliepen uit tot 's middags en daarna begaven we ons richting koninklijk paleis. Het was broeierig heet, met temperaturen rond de 50 graden. We stonden onmiddellijk in het zweet en de Long Islands van gisteren deden onze hoofden nog duizelen.

Het optrekje van de vorst van Spanje.

Tamelijk snel zochten we een lommerrijk terrasje op om wat te bekomen. Daarna bezochten we nog enkele historische gebouwen en uiteindelijk namen we de metro richting het Bernabéu stadium van Real Madrid.

Het was nu vrijdag. Onze laatste avond in Madrid was veelbelovend want Madrid staat gekend voor zijn bruisend nachtleven. 's Avonds gingen we terug iets drinken bij Caroline. Van de vele biertjes die we er dronken, mochten we er geen enkele betalen. De terrasje zaten overvol en tegen drie uur in de nacht leek het alsof iedereen dol was. Vele mensen in Madrid feesten namelijk de hele nacht door, tot de volgende ochtend. De sfeer die er hing had veel weg van die tijdens de jaarlijkse braderij in Heist-op-den-Berg, maar hier was het blijkbaar elke week feest ! Wij moesten vroeg opstaan de volgende dag, dus kropen we op tijd in onze nest.
 
 

Dag 33: En ook op onze gezondheid

Vroeg in de ochtend haalden we de fietsen terug van stal. Sommige feestvierders waren waarschijnlijk nu nog bezig. Voorts was het echter kalm in de straten van Madrid. We zouden vanuit het centrum naar de luchthaven trappen, een 15-tal kilometer. Het was geen sinecure want we hadden geen gedetailleerde kaart van de stad en de meeste handwijzers naar de luchthaven leidden uiteindelijk naar een autosnelweg. De tocht naar de luchthaven werd daardoor erg stresserend. We wisten niet of we juist reden en we zagen het tijdstip van de check-in met rasse schreden dichterbij komen. Iets later dan gepland en na vele rondvragen bereikten we dan toch de luchthaven. Het was er bijzonder druk.

Daarna moesten we de fietsen deels demonteren en vervolgens inpakken in de bolletjesplastiek, karweitjes die erg tijdrovend bleken te zijn. Op de valreep haalden we nog net de deadline voor de check-in. Het tijdsgebrek, samen met de drukte zorgde ervoor dat mijn stressniveau opnieuw hoge toppen scheerde. Maar er was nog een probleem. Alweer was mijn fiets te groot. Ditmaal kon hij niet door het gat van de transportband. Hij moest opgehaald worden door een arbeider. Om 13.00 h vertrok het vliegtuig. Het was ondertussen al na twaalven en Torfs, Boris en Chris begaven zich alvast naar het vliegtuig. Tot 12.45 h bleef ik wachten bij mijn fiets. Er kwam niemand opdagen. De dame van de check-in van Virgin Express spoorde mij dan maar aan om ook richting vliegtuig te gaan. De fiets, zo verzekerde ze mij, zou dan waarschijnlijk wel met de avondvlucht meegenomen kunnen worden. Met een bang hart verliet ik mijn fiets. Ik vreesde dat ik hem nooit meer zou terugzien.

De vlucht naar Brussel had een beetje vertraging. "Mijn fiets ?" dacht ik. Een uurtje nadat we opgestegen waren zag ik de zee door het raampje. Dit betekende dat we het Spaanse luchtruim verlaten hadden en dat we in de buurt van Frankrijk hingen. Inderdaad, even later zag ik de Landes aan mijn linkerzijde. De uitgestrekte bossen met de kaarsrechte wegen erdoor waren van op 10 km hoogte nog goed te zien. Ik stond recht en keek door de raampjes langs de rechterzijde van het vliegtuig. Ik zag Bordeaux liggen. De van op de grond zo brede Garonne rivier, leek van hieruit een miezerig riviertje. Toch kon ik duidelijk de eilanden zien die in het midden van de rivier lagen. Ik herkende het stukje dat ik langs de oevers van de rivier gereden had, drie weken geleden, en ik dacht terug aan die snikhete avond toen ik mij doodop een weg baande naar het stadscentrum. En aan de fijne avond daarna in de jeugdherberg. Ik herkende ook de brug langs waar ik de stad was binnengereden. Het was een formidabel uitzicht. Toen Bordeaux even later onder de vleugel verdween, keek ik opnieuw door de raampjes aan de linkerzijde. Onder ons lag nu het gigantische estuarium van de Gironde-rivier, die hier in de Atlantische Oceaan uitmondt. Een uurtje later stonden we in Brussel aan de grond.

Trappist op de Oude Markt in Leuven: terug thuis.

Onze bagage was er snel. Het afleveren van onze fietsen duurde veel langer. Ik had er niet op gerekend dat mijn fiets erbij zou zijn, maar de kruier leverde wel degelijk vier fietsen af ! Hoera ! Ik voelde me zo gelukkig als een kind. Had het vliegtuig werkelijk gewacht tot mijn fiets aan boord was en hadden we daarmee vertraging ? Het zou de tweede keer in drie dagen tijd zijn dat ik en mijn fiets voor vertraging hadden gezorgd. Mijn prestaties waren angstaanjagend.

Torfs ging vanuit de luchthaven de trein nemen richting Dranouter, waar hij zijn kameraden ging vervoegen bij het folkfestival. Voor mij, Chris en Boris restte nog de laatste etappe: Brussel - thuis. Maar we zouden nog een ommetje maken langs de Oude Markt in Leuven, om het welslagen van de hele operatie te vieren. We monteerden opnieuw de wielen en pedalen aan de fietsen totdat ze opnieuw rijwaardig waren. Daarna werd alle bagage er opgeladen en toen vertrokken we voor de laatste rit. Net voorbij de luchthaven, reden we Zaventem dorp binnen. We stuitten er op een frietkot, waar ik, na bijna 5 weken, opnieuw de tanden kon zetten in onze nationale lekkernij. Daarna trapten we via de Leuvense steenweg de laatste 17 km die er tussen ons en de Oude Markt lagen. Drie kwartier later nipten we aan een donkere Westmalle op het terras van de Metropole. Het eerste rondje dronken we op onze gezondheid. Het tweede op die van Richard Branson en van zijn vliegtuigmaatschappij, omdat zij ervoor gezorgd hadden dat mijn fiets erbij was. Het derde omdat we veilig en wel in onze opzet geslaagd waren. Het vierde ... omdat we terug thuis waren !

Pas toen het donker werd reden we de laatste 25 km tussen Leuven en Heist. We zaten blijkbaar nog steeds in hetzelfde levensritme: fietsen, eten, fietsen, drinken, fietsen, drinken, slapen. Op die manier hadden we een geweldige tocht door Europa gemaakt. Maar toen was het echt gedaan.
 
 

Met dank aan den Torfs voor de vele mooie foto's.

____________________________
 
 

Jan Van Roosbroeck
Heist-op-den-Berg
Juli 2004